ECLI:NL:RVS:2013:BZ8413

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206170/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • D.J.C. van den Broek
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor tuinbouwkas in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 april 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een tuinbouwkas op een perceel in Lansingerland. Het college had op 25 februari 2010 besloten om de gevraagde vergunning te weigeren, omdat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan 'Overbuurtsepolder', dat op 26 oktober 1989 door de gemeenteraad was vastgesteld. Het college was van mening dat de activiteiten die [appellante] voorstelde, waaronder afvalverwerking, niet passen binnen een glastuinbouwconcentratiegebied zoals dat in het bestemmingsplan is opgenomen.

De rechtbank Rotterdam had eerder, op 24 mei 2012, het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogde [appellante] dat het college ten onrechte had geweigerd de vergunning te verlenen, omdat het college bekend was met de aard van de activiteiten en ten onrechte had aangenomen dat de aanvraag ook betrekking had op afvalverwerking. De Afdeling overwoog dat het college bij de beoordeling van de aanvraag de relevante informatie mocht betrekken, waaronder adviezen van de DCMR en het ontwerpbestemmingsplan dat door [appellante] was ingediend.

De Afdeling bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen weigeren om vrijstelling te verlenen. De Afdeling benadrukte dat het college niet verplicht was om mee te werken aan een bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan, zelfs niet als het college eerder positieve signalen had afgegeven over agrarische activiteiten op het perceel. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201206170/1/A1.
Datum uitspraak: 24 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente Lansingerland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2012 in zaak nr. 10/4066 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2010 heeft het college geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een tuinbouwkas op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 september 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Nikerk, werkzaam bij de gemeente Lansingerland, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De aanvraag om bouwvergunning voorziet in het gedeeltelijk vernieuwen van een tuinbouwkas ten behoeve van agrarische dienstverlening. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende door de raad op 26 oktober 1989 vastgestelde bestemmingsplan "Overbuurtsepolder". Het college is niet bereid vrijstelling te verlenen omdat de door [appellante] uit te voeren activiteiten gedeeltelijk zullen bestaan uit afvalwerking welke activiteiten volgens het college niet passen binnen een glastuinbouwconcentratiegebied zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Het college heeft bij de weigering mede de aanvraag om revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer van 2 oktober 2009 en de in haar opdracht gegeven adviezen van de DCMR milieudienst Rijnmond (hierna: de DCMR) van 31 januari 2008 en de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie (Abc) van 2 april 2008 betrokken. Daarnaast heeft het college verwezen naar het in opdracht van [appellante] door Buro SRO opgestelde ontwerpbestemmingsplan van 14 juli 2009 en de toelichting daarop.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ermee bekend was dat hetgeen zij heeft aangevraagd in strijd was met het bestemmingsplan en dat het college ten onrechte is uitgegaan van een ander gebruik dan het aangevraagde gebruik. Volgens [appellante] is in de bouwaanvraag vermeld dat het bouwplan voorziet in een kas ten behoeve van agrarische dienstverlening en gaat het college er ten onrechte vanuit dat de aanvraag eveneens ziet op een loods waarin afvalverwerking zal plaatsvinden. Voorts betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling en bouwvergunning te verlenen.
2.1. De Afdeling stelt voorop dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr. 200607908/1), het college eerst en vooral heeft te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is ingediend.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij de beoordeling van het aangevraagde gebruik in dit geval stukken bij de beoordeling van de aanvraag mocht betrekken die formeel zien op andere besluitvorming, zoals de in opdracht van [appellante] door Buro SRO opgestelde toelichting op een ontwerpbestemmingsplan van 14 juli 2009, nu dit plan beoogt het bouwplan mogelijk te maken en het gebruik dat [appellante] van het perceel maakt beoogt voort te zetten. In deze toelichting staat dat [appellante] een akkerbouwbedrijf exploiteert op twee locaties, te weten in Bleiswijk en in Benthuizen. Voorts is volgens deze toelichting op de locatie in Bleiswijk een loods gesitueerd waarin een veelheid van activiteiten plaatsvindt. Het voorste gedeelte van deze loods is ingericht als kantoor, machineberging en werkplaats voor onderhoud aan het machinepark en in het achterste gedeelte vinden activiteiten plaats zoals groenrecycling, verwerken van afvalstromen, voornamelijk afgedragen tuinbouwgewassen en groenafval(compostering), kunststofrecycling, overige recycling, container- en kistenverhuur voor recyclingproducten, opslag van grond, compost, zand, kokos ten behoeve van hoveniersactiviteiten, overwinteren van boom- en plantmateriaal voor derden (de genoemde agrarische dienstverlening), voorkiemen van pootgoedaardappelen, aldus de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan. De activiteiten die plaatsvinden in de kas zullen, omdat deze activiteiten dusdanig aan het toenemen zijn dat deze niet allemaal zijn onder te brengen in de huidige bebouwing, dezelfde omvatten als de activiteiten die reeds plaatsvinden in de huidige bebouwing, aldus het ontwerpbestemmingsplan. Het college heeft zich gelet op deze informatie terecht op het standpunt gesteld dat het gebruik van de aangevraagde kas ten behoeve van agrarische dienstverlening tevens ziet op het verwerken van afval. Hierbij heeft het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, eveneens het gebruik zoals dat is vermeld in de aanvraag om revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer ten aanzien van het perceel betrokken. In deze aanvraag van 20 oktober 2009 waren acht activiteiten aangevraagd, zoals de opslag van bouwmaterialen en grond, de verwerking van organisch afval van derden, compostering, verwerking van bouw- en sloopafval, puinbreken en de groothandel in landbouwproducten.
De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen voor dit gebruik. Hierbij is van belang dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de door [appellante] genoemde activiteiten, voornamelijk bestaande uit afvalverwerking, niet passen binnen een gebied dat in provinciaal en gemeentelijk beleid is aangewezen als een glastuinbouwconcentratiegebied. Dat het college bekend zou zijn geweest met het gebruik, zoals [appellante] stelt, maakt nog niet dat het niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen, juist omdat het college vanwege dit gebruik niet wenst mee te werken.
Dat de voormelde activiteiten, althans een gedeelte daarvan, zijn verplaatst naar een perceel in de gemeente Zoetermeer, wat daar van zij, maakt het voorgaande niet anders, nu dit niet wegneemt dat, gelet op de ten tijde van het besluit van 3 september 2010 door [appellante] gegeven toelichting, aannemelijk was dat deze activiteiten in de kas zouden plaatsvinden.
Het betoog faalt.
3. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat concrete ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan die aan het college zijn toe te rekenen en dat het derhalve niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren, faalt evenzeer. Hierbij is van belang dat het college alleen een positieve grondhouding had ten opzichte van agrarische activiteiten op het perceel en het, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, nimmer het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat het vrijstelling zal verlenen ten behoeve van een bouwplan dat voorziet in activiteiten die zijn gericht op het verwerken van afval.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013
179-414-700.