ECLI:NL:RVS:2013:BZ8401
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- C.H.M. van Altena
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 februari 2012, waarin het beroep tegen de afwijzing van een schadevergoeding door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel ongegrond werd verklaard. Het verzoek om schadevergoeding was ingediend naar aanleiding van een incident op 13 februari 2010, waarbij [appellant] op Schiphol de toegang tot Nederland werd geweigerd en een vrijheidsbenemende maatregel werd opgelegd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister terecht had gesteld dat [appellant] geen andere schade had geleden dan de schade die al was vergoed in een eerdere uitspraak van 18 februari 2010.
Tijdens de procedure heeft [appellant] betoogd dat hij materiële schade had geleden door het missen van zijn aansluitende vlucht naar Parijs, telefoonkosten om zijn familie op de hoogte te stellen, en kosten voor juridische bijstand. Hij stelde dat de totale schade bestond uit € 471,56 aan ticketkosten, € 100,00 aan telefoongesprekken, en € 1.425,95 aan advocaatkosten, naast immateriële schade van € 1.500,00. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [appellant] zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd met bewijsstukken, waardoor de minister niet gehouden was deze kosten te vergoeden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de door [appellant] gestelde schade niet aannemelijk was gemaakt en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd genomen in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 24 april 2013.