201202399/1/A3.
Datum uitspraak: 24 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 januari 2012 in zaak nr. 11/8034 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 25 februari 2011 heeft de staatssecretaris [appellante] een boete opgelegd van € 4500,00 wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: de Arbowet).
Bij besluit van 5 september 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2013, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Stojkovic, werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Arbowet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Ingevolge het tiende lid zijn de werkgever en werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor zover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt als overtreding tevens aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding. Ter zake van de overtredingen, bedoeld in de vorige zin, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de eerste of tweede categorie.
Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit) zijn arbeidsplaatsen veilig toegankelijk en kunnen zij veilig worden verlaten. Ze worden zodanig ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen. Voorts worden zij zindelijk, zoveel mogelijk vrij van stof en voor zover de veiligheid van de arbeidsplaats dat vereist, ordelijk gehouden.
Ingevolge artikel 9.9b, eerste lid, aanhef en onder c, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de eerste categorie aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 3.2 van het Arbobesluit.
2. De staatssecretaris heeft aan het opleggen van de boete de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd, zoals die zijn vermeld in een door een inspecteur van de Arbeidsinspectie opgemaakt ongevallenboeterapport van 30 december 2010 (hierna: het rapport). Op 7 april 2010 omstreeks 9:00 uur werden door een werknemer van [appellante] (hierna: het slachtoffer) op het terrein van [bedrijf] aan de [locatie] te [plaats] werkzaamheden verricht. Deze bestonden uit het afleveren van vlees bij [bedrijf]. Het slachtoffer wilde, staande in een bestelwagen, een pallet met kratten vlees verplaatsen door een haak aan één van de kratten te bevestigen. Het slachtoffer heeft daarbij een leeg krat aangehaakt, welke krat is losgeschoten waardoor hij zijn evenwicht verloor en zijdelings uit de laadruimte op de vloer is gevallen. Ten gevolge van deze val heeft het slachtoffer ernstig hersenletsel opgelopen waaraan hij op 12 april 2010 is overleden.
De staatssecretaris heeft aan het bij de rechtbank bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de laadruimte van de vrachtauto een arbeidsplaats is, die niet veilig toegankelijk was en niet veilig kon worden verlaten, wat volgens hem een overtreding is van artikel 3.2, eerste lid, van het Arbobesluit.
3. Ten aanzien van de vaststelling van de overtreding heeft [appellante] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris op goede gronden heeft vastgesteld dat zij artikel 3.2, eerste lid, van het Arbobesluit heeft overtreden.
De rechtbank is volgens haar ten onrechte niet ingegaan op haar grond dat het onderzoek onvolledig is geweest. [appellante] heeft aangevoerd dat het ongeval niet heeft kunnen plaatsvinden als in het rapport is gesteld omdat bij [bedrijf] een loskade is waar de bestelwagen met de achterkant tegenaan rijdt en de hoogte van de bodem van de bestelwagen zich aanpast aan de hoogte van de loskade totdat beide op gelijke hoogte zijn. De rechtbank heeft dus ten onrechte overwogen dat de verweten overtreding kan worden vastgesteld, aldus [appellante]. Voorts is het rapport gebaseerd op de getuigenverklaring van slechts één persoon en betekent het enkel aantreffen van een trekhaak in de vrachtauto nog niet dat het slachtoffer daarmee heeft gewerkt.
Het rapport bevat een beschrijving van het ongeval zoals dat volgens de enige getuige van het ongeval, een werknemer van [bedrijf], heeft plaatsgevonden, alsmede verklaringen van werknemers van [bedrijf] en een verklaring van de directeur van [appellante]. Bij het rapport is een aantal bijlagen gevoegd waaronder de door de inspecteur gemaakte foto’s van onder meer de vrachtwagen, de losplaats van [bedrijf], de kratten en de trekhaak en de door de politie opgemaakte processen-verbaal.
Het [bedrijf] beschikt over een loskade. Uit het rapport blijkt echter niet of het slachtoffer de loskade heeft gebruikt bij het uitladen van zijn vracht op de dag van het ongeval. Uit het rapport kan ook niet worden opgemaakt waar de vrachtauto heeft gestaan ten tijde van het ongeval. In het rapport is de situering van de heftruck evenmin voldoende vastgelegd. Dit klemt te meer nu naar het oordeel van de Afdeling niet duidelijk is of de inspecteur bij de aankomst ter plaatse de situatie aantrof zoals die was ten tijde van het ongeval. In het bijzonder valt uit de stukken niet op te maken hoe de verklaring van een werknemer van [bedrijf] over de op een foto vastgelegde plaats waar de vrachtwagen van [appellante] stond ten tijde van het ongeval en waar dus dat ongeval heeft plaatsgevonden valt te rijmen met het proces-verbaal van de politie van 16 april 2010 volgens hetwelk het slachtoffer in de toegangshal van [bedrijf] lag op het moment waarop de politie het terrein betrad. De Afdeling is van oordeel dat het rapport geen uitsluitsel geeft over hoe en waar werd uitgeladen hoewel dit de activiteit was in het kader waarvan het ongeluk heeft plaatsgevonden. Hierdoor is evenmin inzichtelijk geworden hoe, waar vanaf en waar het slachtoffer is gevallen.
Volgens het rapport heeft het slachtoffer bij het naar voren halen van een pallet gebruik gemaakt van een zogenoemde trekhaak. Uit het rapport blijkt echter niet of op de plaats van het ongeluk een haak is aangetroffen. Voorts is onduidelijk of de haak die is aangetroffen in de cabine van de vrachtauto, de haak is die is gebruikt bij het lossen en, indien dat het geval zou zijn, wie die haak in de cabine van de vrachtwagen heeft teruggelegd. Ook is ongewis of de haak die door de inspecteur is gefotografeerd, de haak is van het slachtoffer, van [appellante] of van de groothandel.
Gezien al het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan hoe het ongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris terecht op grond van de in het rapport genoemde feiten en omstandigheden een overtreding van artikel 3.2, eerste lid, van het Arbobesluit heeft vastgesteld. De gronden die [appellante] heeft aangevoerd over de matiging van de boete behoeven daarom geen bespreking.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 5 september 2011 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 25 februari 2011 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 januari 2012 in zaak nr. 11/8034;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 september 2011, kenmerk WBJA/JA-SVA/1.2011.0395.001;
V. herroept het besluit van 25 februari 2011, kenmerk 071029741/02;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.346,00 (zegge: dertienhonderdzesenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013