ECLI:NL:RVS:2013:BZ8398

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201302048/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak van vreemdeling met bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 april 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De vreemdeling had op 17 april 2013 verzocht om een voorlopige voorziening in het kader van zijn hoger beroep tegen de afwijzing van zijn derde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die op 17 januari 2013 door de staatssecretaris was afgewezen. De vreemdeling stelde dat hij, als gevolg van zijn bekering tot het christendom, te vrezen had voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in Afghanistan.

De voorzitter overwoog dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in de procedure over het besluit van 27 maart 2013, waarbij de staatssecretaris een vierde aanvraag van de vreemdeling had afgewezen, bij de voorzieningenrechter was ingediend. De voorzitter was bevoegd om te oordelen over de rechtmatigheid van de uitzetting van de vreemdeling, maar oordeelde dat er geen grond was om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zou worden vernietigd. De vreemdeling had niet aangetoond dat zijn bekering tot het christendom geloofwaardig was en dat hij in gevaar zou komen bij terugkeer naar Afghanistan.

Uiteindelijk werd het verzoek van de vreemdeling als ongegrond afgewezen. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, en dat er ook geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 april 2013.

Uitspraak

201302048/2/V2.
Datum uitspraak: 19 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingplaats Groningen, van 25 februari 2013 in zaak nrs. 13/2010 en 13/2011 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2013 heeft de staatssecretaris een derde aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 25 februari 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Op 17 april 2013 heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 27 maart 2013 heeft de staatssecretaris een vierde aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Tegen het besluit van 27 maart 2013 heeft de vreemdeling beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingplaats Amsterdam, verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is door de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de voorzitter doorgezonden.
Daarnaast heeft de vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting.
Overwegingen
1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling vandaag om 14:05 uur wordt uitgezet. De vreemdeling voert aan dat hij als gevolg van zijn bekering tot het christendom in Afghanistan te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in de procedure over het besluit van 27 maart 2013 is bij de voorzieningenrechter ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 17 januari 2013. Onder deze omstandigheden is de voorzitter, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013 in zaak nr. 201103977/1/V1, bij uitsluiting bevoegd om over de rechtmatigheid van de uitzetting en de wijze waarop deze geëffectueerd kan worden te oordelen en staat tegen de feitelijke uitzetting geen bezwaar open.
Het door de vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakte bezwaar en het bij de voorzieningenrechter ingediende en door de griffier aan de Afdeling doorgezonden verzoek als hiervoor vermeld, worden aangemerkt als een aanvulling van het bij de voorzitter ingediende verzoek.
3. De vreemdeling heeft in het ter voorbereiding van het besluit op de derde aanvraag afgenomen "gehoor opvolgende aanvraag" verklaard reeds in Zweden belangstelling voor het christendom te hebben gehad en van mening te zijn dat Jezus er onder meer voor zorg heeft gedragen dat hij ongehinderd vanuit Zweden Nederland kon inreizen, zonder op Schiphol door de met grensbewaking belaste ambtenaren te worden opgehouden. Hoewel gegeven de religieuze achtergrond van de vreemdeling en zijn land van herkomst belangstelling voor een andere godsdienst dan de islam onmiskenbaar asielrechtelijk relevant is, heeft hij hiervan in het kader van de door hem na zijn terugkeer naar Nederland ingediende tweede aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op generlei wijze, hoe summier ook, melding gemaakt.
3.1. Mede gelet hierop is in hetgeen de vreemdeling aan het onderhavige verzoek ten grondslag legt geen grond gelegen om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd. Evenmin bestaat grond om aan te nemen dat niet van de rechtmatigheid van de uitzetting en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd kan worden uitgegaan. Nu niet in rechte is komen vast te staan dat de vreemdeling bekeerd is tot het christendom en de staatssecretaris zijn bekering ook thans niet geloofwaardig acht, heeft de vreemdeling reeds hierom niet aangetoond dat het gaat om een geval als omschreven in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45.
3.2. Hoewel aan de vreemdeling is aangekondigd dat hij wordt uitgezet, ziet de voorzitter onder deze omstandigheden geen aanleiding om een voorlopige voorziening, als verzocht, te treffen.
4. Het verzoek dient als ongegrond te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Loon
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2013
284.