201211007/1/V4.
Datum uitspraak: 18 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 30 oktober 2012 in zaak nr. 11/36085 in het geding tussen:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Bij besluit van 12 oktober 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 oktober 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat, voor zover thans van belang, de aangevallen uitspraak ten onrechte is gedaan en ondertekend door een andere rechter van de enkelvoudige kamer van de rechtbank dan de rechter die het beroep ter zitting heeft behandeld. Hij heeft geen toestemming gegeven de rechter die de behandeling ter zitting heeft geleid te vervangen door een andere rechter zonder dat een nieuwe behandeling ter zitting plaatsvindt, aldus de vreemdeling.
2.1. In de aangevallen uitspraak is vermeld dat deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Loenen, rechter, en door mr. H.R. Schimmel, rechter, en F. Hoebert-Geerling als griffier is ondertekend.
2.2. Bij brief van 26 maart 2013 aan de Afdeling heeft de rechtbank desgevraagd nader toegelicht dat mr. Van Loenen het onderzoek ter zitting heeft geleid en dat mevrouw Hoebert-Geerling daarbij als griffier is opgetreden, waarna zij de zaak in raadkamer hebben besproken. Wegens omstandigheden is vervolgens besloten dat mr. Schimmel de zaak verder zou afdoen. Mr. Schimmel en mevrouw Hoebert-Geerling hebben de zaak daarop in een aanvullende raadkamer besproken. Anders dan door middel van de aangevallen uitspraak zijn partijen hierover niet geïnformeerd, aldus de rechtbank.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 21 november 2012 in zaak nr. 201205422/1/V1 dient de uitspraak van een enkelvoudige kamer, gelet op de artikelen 8:69, eerste lid, 8:77, eerste lid, aanhef en onder d, artikel 8:77, derde lid, en 8:11, tweede lid, van de Awb, in onderlinge samenhang bezien, te worden gedaan en ondertekend door de rechter die de behandeling ter zitting heeft geleid, tenzij partijen tevoren met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van die wet toestemming hebben gegeven deze rechter te vervangen door een andere rechter zonder dat een nieuwe behandeling ter zitting plaatsvindt.
Nu in dit geval geen toestemming is gevraagd en gegeven voor het achterwege laten van een nieuwe zitting, terwijl de aangevallen uitspraak is gedaan en ondertekend door een andere rechter dan de rechter die het onderzoek ter zitting heeft geleid, klaagt de vreemdeling terecht dat deze uitspraak in strijd is met voormelde bepalingen.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De overige grieven behoeven geen bespreking. De zaak wordt met toepassing van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank teruggewezen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding daarvan te beslissen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 30 oktober 2012 in zaak nr. 11/36085;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Dijken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2013