201200485/1/V1.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 december 2011 in zaak nr. 11/25924 in het geding tussen:
Bij besluit van 3 januari 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2011 (hierna: het besluit) heeft de minister voor Immigratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bepaald dat uitzetting van de vreemdeling gedurende een half jaar achterwege blijft. Het besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 december 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag (lees: het gemaakte bezwaar) neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen, indien een vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (hierna: het mvv-vereiste).
Ingevolge artikel 64 blijft uitzetting achterwege, zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de desbetreffende vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is te reizen.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet over een geldige mvv beschikt. Ingevolge het vierde lid kan de staatssecretaris het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Volgens paragraaf B1/1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) dient een vreemdeling, indien in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, een mvv aan te vragen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd.
Volgens paragraaf B1/4.1.1 wordt van het mvv-vereiste vrijgesteld de vreemdeling van wie de terugkeer in verband met een medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Volgens paragraaf B8/3.4 worden omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst betreffen niet betrokken bij het beoordelen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'medische behandeling' of 'vanwege medische noodsituatie'.
3. Niet in geschil is dat de vreemdeling de Liberiaanse nationaliteit heeft en dat Senegal niet zijn land van herkomst is, maar het dichtstbijzijnde land als bedoeld in paragraaf B1/1 van de Vc 2000.
4. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gevolgen van overeenkomstige toepassing van het beleid neergelegd in paragraaf B8/4.4 (lees: B8/3.4) van de Vc 2000 voor de vreemdeling onevenredig zijn, gelet op de voorzieningen die hij zal moeten treffen, zoals het inhuren van een tolk om zich verstaanbaar te maken, om in Senegal feitelijk toegang te krijgen tot medische zorg. De staatssecretaris voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat die omstandigheid betrekking heeft op de feitelijke toegankelijkheid van de zorg in Senegal, zodat hij deze niet ten onrechte niet bij zijn beoordeling heeft betrokken.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201008031/1/V1), is de overeenkomstige toepassing van het in paragraaf B8/3.4 van de Vc 2000 neergelegde beleid inzake de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg, hoewel dat naar de letter ziet op het land van herkomst, in situaties als hier aan de orde, waarin een vreemdeling in een derde land, niet zijnde het land van herkomst, een mvv dient aan te vragen, niet onredelijk.
De staatssecretaris heeft de hiervoor onder 4. bedoelde omstandigheid terecht aangemerkt als een omstandigheid die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in Senegal betreft. De rechtbank heeft derhalve niet onderkend dat de staatssecretaris deze omstandigheid niet ten onrechte niet bij zijn beoordeling heeft betrokken.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het besluit getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
6. De vreemdeling heeft aangevoerd dat het besluit innerlijk tegenstrijdig is, omdat de staatssecretaris zich daarin op het standpunt heeft gesteld dat het gezien zijn gezondheidstoestand voor hem niet verantwoord is om naar Liberia te reizen, maar wel van hem verwacht dat hij naar Senegal reist om een mvv aan te vragen.
6.1. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit niet innerlijk tegenstrijdig is, nu hij enerzijds in het kader van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd diende te beoordelen of de vreemdeling naar Senegal kan reizen, terwijl hij anderzijds in het kader van artikel 64 van de Vw 2000 diende te beoordelen of de vreemdeling naar Liberia kan reizen.
6.2. Gelet op paragraaf B1/1 van de Vc 2000 en het onder 3. overwogene, heeft de staatssecretaris in het kader van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd terecht beoordeeld of de vreemdeling naar Senegal kan reizen. In het kader van artikel 64 van de Vw 2000 heeft de staatssecretaris voorts terecht beoordeeld of de vreemdeling naar Liberia kan reizen, nu dat het land is waarnaar hij zou worden uitgezet. De staatssecretaris heeft hieraan het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 26 november 2010 ten grondslag gelegd. Daarin heeft het BMA vermeld dat de mogelijkheden voor behandeling van de medische klachten van de vreemdeling in Senegal voldoende, maar in Liberia onvoldoende zijn. Voorts heeft het BMA daarin vermeld dat de vreemdeling in staat is om te reizen, met uitzondering van reizen naar Liberia. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat het besluit in zoverre innerlijk tegenstrijdig is.
7. De vreemdeling heeft aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat hij geen Liberiaans paspoort heeft en daardoor niet naar Senegal kan reizen. Volgens de vreemdeling is hij niet in staat om een Liberiaans paspoort te verkrijgen, omdat de Liberiaanse autoriteiten ten aanzien van hem een "non statement" hebben afgegeven, hij gezien zijn medische klachten niet naar Liberia kan reizen en hij geen contact heeft met familieleden in Liberia die voor hem documenten kunnen bemachtigen waarmee hij zijn identiteit kan aantonen. De staatssecretaris heeft niet onderkend dat hij zonder paspoort niet naar Senegal kan reizen, aldus de vreemdeling.
7.1. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het de verantwoordelijkheid van de vreemdeling is om in het bezit te komen van de benodigde documenten om naar Senegal te reizen. De vreemdeling heeft niet aangetoond dat hij daartoe niet in staat is, aldus de staatssecretaris.
7.2. De vreemdeling heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zich tot de Liberiaanse autoriteiten heeft gewend, dan wel op andere wijze heeft getracht een reisdocument te verkrijgen dat hem in staat stelt naar Senegal te reizen. Reeds hierom heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet heeft aangetoond geen Liberiaans paspoort of ander reisdocument te kunnen verkrijgen en heeft hij hem in redelijkheid het mvv-vereiste kunnen tegenwerpen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 december 2011 in zaak nr. 11/25924;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Vink
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013