ECLI:NL:RVS:2013:BZ8381

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207305/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
  • J.W. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod tegen vreemdeling vernietigd na hoger beroep

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 april 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod dat door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel was opgelegd. Het inreisverbod was op 14 maart 2012 uitgevaardigd en had een duur van twee jaar. De vreemdeling had hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 4 juli 2012 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris de vreemdeling een inreisverbod voor de duur van twee jaren kon opleggen. De vreemdeling had aangevoerd dat de rechtbank niet had onderkend dat de staatssecretaris hem in het voornemen niet had gewezen op de mogelijkheid om individuele omstandigheden naar voren te brengen die aanleiding hadden kunnen geven om de duur van het inreisverbod te verkorten. De Raad van State heeft deze rechtsvraag eerder beantwoord in andere uitspraken, waaruit volgde dat het hoger beroep kennelijk gegrond was.

De Raad van State heeft vervolgens de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling, voor zover gericht tegen het inreisverbod, alsnog gegrond verklaard. Het besluit van 14 maart 2012, waarin het inreisverbod was opgelegd, werd vernietigd. Daarnaast werd de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 944,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201207305/1/V4.
Datum uitspraak: 16 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 4 juli 2012 in zaak nr. 12/9756 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 juli 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De vreemdeling klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling een inreisverbod voor de duur van twee jaren heeft kunnen opleggen en dat de vreemdeling geen individuele omstandigheden heeft aangevoerd die de staatssecretaris aanleiding hadden moeten geven de duur van het inreisverbod te verkorten. De vreemdeling voert daartoe onder meer aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris hem in het voornemen niet heeft gewezen op de mogelijkheid omstandigheden als hiervoor bedoeld naar voren te brengen.
3. Deze rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraken van 15 juni 2012 in zaken nrs. 201201202/1/V4 en 201202257/1/V3. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet derhalve worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling, voor zover gericht tegen het inreisverbod, alsnog gegrond verklaren en het besluit van 14 maart 2012 in zoverre vernietigen.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 4 juli 2012 in zaak nr. 12/9756, voor zover daarbij het beroep tegen het uitvaardigen van het inreisverbod ongegrond is verklaard;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 14 maart 2012, voor zover hierin tegen de vreemdeling een inreisverbod is uitgevaardigd;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.
w.g. van Eck w.g. Prins
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2013
363-764.