ECLI:NL:RVS:2013:BZ7793

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206340/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • H.G. Sevenster
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verlenging verblijfsvergunning voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 29 mei 2012 haar beroep tegen de afwijzing van de verlenging van haar verblijfsvergunning ongegrond verklaarde. De minister voor Immigratie en Asiel had op 11 januari 2011 de aanvraag van de vreemdeling om verlenging van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit werd door de minister op 9 juni 2011 bevestigd, waarbij het bezwaar van de vreemdeling ongegrond werd verklaard. De vreemdeling ging in beroep bij de rechtbank, maar deze oordeelde dat de afwijzing terecht was.

In hoger beroep betoogde de vreemdeling dat de rechtbank niet had ingegaan op haar argument dat de afwijzing in strijd was met artikel 13 van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zijn standpunt niet had onderbouwd en dat de rechtbank ten onrechte niet op het betoog van de vreemdeling was ingegaan. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep kennelijk gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank.

De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank ook moest beslissen over de proceskosten. De Afdeling stelde de proceskosten in hoger beroep vast op € 472,00 en gelastte de terugbetaling van het griffierecht van € 232,00 aan de vreemdeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 15 april 2013.

Uitspraak

?201206340/1/V1.
Datum uitspraak: 15 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 mei 2012 in zaak nr. 11/22399 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 mei 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
3. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar betoog dat uit artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (oud) in samenhang met artikel 47, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (oud) en uit onderdeel B1/1.2.3.5, onder c, punt 2, van de Vreemdelingencirculaire 1994 volgt dat de afwijzing van haar aanvraag wegens het niet langer voldoen aan het middelenvereiste, in strijd is met artikel 13 van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: Besluit nr. 1/80).
Hetgeen de vreemdeling betoogt, is juist. Nu de staatssecretaris heeft nagelaten om zijn standpunt dat sedert de inwerkingtreding van Besluit nr. 1/80 voor het voortduren van het verblijf van de gezinsleden van een Turkse werknemer steeds de eisen hebben gegolden dat het gezin zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan en geen beroep hoeft te doen op de openbare kas, te onderbouwen, heeft de rechtbank ten onrechte afgezien van de bespreking van voormeld betoog van de vreemdeling.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De overige grieven behoeven geen bespreking meer. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
6. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan de vreemdeling wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 mei 2012 in zaak nr. 11/22399;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. De Groot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2013
210.