201200751/1/A3.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 december 2011 in zaak nr. 10/6632 in het geding tussen:
de minister van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft de minister een aanvraag van [appellant] tot inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) als tolk voor de talencombinaties Nederlands-Hindi, Nederlands-Urdu, Nederlands-Hindoestani, Nederlands-Punjabi en Nederlands-Bhojpuri afgewezen.
Bij besluit van 12 januari 2010 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: de commissie btv)
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie btv belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Regeling) van 24 december 2008 (Stcrt. 2008, 250) heeft de minister de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch aangewezen als de instelling die het register bewerkt, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wbtv.
De raad voor rechtsbijstand heeft voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: het Besluit inschrijving) vastgesteld.
Volgens artikel 2 van het Besluit inschrijving kan, indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, zij/hij worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie, c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de raad voor rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Volgens artikel 3 kan de raad, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie btv.
Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of-vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
2. Aan zijn besluit op bezwaar heeft de minister ten grondslag gelegd dat [appellant] niet voldoet aan de in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbtv gestelde eisen. De minister heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij niet in het register kan worden ingeschreven op grond van artikel 3 van de Wbtv in samenhang bezien met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv.
Volgens de minister heeft [appellant] aangetoond dat hij beschikt over hbo-werk en denkniveau.
Wat betreft de talencombinatie Punjabi-Nederlands heeft hij voorts volgens de minister aangetoond dat hij over de taalvaardigheid beschikt op het vereiste niveau. Daarnaast heeft hij wat deze talencombinatie betreft aangetoond dat hij minimaal vijf jaar ervaring heeft in het Punjabi. Met het gegeven dat [appellant] trainingen geeft aan ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) heeft hij evenwel niet aangetoond dat hij zelf enige vorm van scholing heeft gevolgd om zijn tolkvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
Wat betreft de overige taalcombinaties heeft [appellant] volgens de minister niet aangetoond te beschikken over de taalvaardigheid op het vereiste niveau en enige vorm van opleiding te hebben genoten om tolkvaardigheid en -attitude te ontwikkelen. De minister heeft daarom de aanvraag van [appellant] in het geheel niet voorgelegd aan de commissie btv.
3. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] zijn grond dat de rechtbank het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 maart 2011 in de gevoegde zaken C-372/09 en C-373/09, Peñarroja Fa (www.curia.europa.eu) niet correct heeft toegepast op zijn situatie, ingetrokken.
4. Volgens [appellant] is de rechtbank eraan voorbijgegaan dat de minister zijn verzoek had moeten voorleggen aan de commissie btv, omdat hij daartoe voldoende heeft aangevoerd. De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan het feit dat iedere omvang van scholing is toegelaten ten bewijze van het feit dat is voldaan aan het volgen van scholing. Voorts zijn ten onrechte de activiteiten waaraan [appellant] medewerking heeft gegeven niet meegewogen bij de vraag of hij voldoet aan de criteria. Volgens [appellant] zijn de zogeheten instapcriteria waaraan moet worden voldaan voordat een verzoek wordt voorgelegd aan de commissie btv, pas in een latere fase tot ontwikkeling gekomen en was ten tijde van de aanvraag niet duidelijk aan welke eisen hij moest voldoen. Het in het Besluit inschrijving neergelegde uitgangspunt dat alleen in uitzonderlijke gevallen een zaak aan de commissie btv wordt voorgelegd is niet redelijk, aldus [appellant].
4.1. Het betoog faalt. Volgens artikel 3 van het Besluit inschrijving kan de minister, indien voor een vaardigheid dan wel talencombinatie dan wel vertaalrichting geen toets beschikbaar is, in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie btv, indien de betrokkene aantoont dat hij voldoet aan de in dat artikel vermelde instapcriteria. Geen grond bestaat voor het oordeel dat deze instapcriteria onvoldoende duidelijk zijn dan wel te laat tot ontwikkeling zijn gekomen. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat iedere omvang van scholing is toegelaten ten bewijze van het feit dat is voldaan aan de eis van het volgen van scholing wordt als volgt overwogen. Uit de stukken blijkt dat [appellant] heeft deelgenomen aan congressen, activiteiten heeft ontplooid bij De Kring en de zogenoemde Ronde Tafelconferentie, en training heeft gegeven aan ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Daarnaast heeft [appellant] verklaringen overgelegd van afnemers van diensten. Deze congressen, activiteiten, trainingen en verklaringen geven er echter geen blijk van dat [appellant] enige vorm van scholing heeft gevolgd om tolkvaardigheden en -attitude te ontwikkelen. Voor zover de in beroep bij de rechtbank ingebrachte stukken strekken tot bewijs van het volgen van scholing, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat, daargelaten dat de minister met deze stukken bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening heeft kunnen houden, uit deze stukken evenmin kan worden afgeleid dat [appellant] scholing heeft gevolgd. Voor zover de in hoger beroep ingebrachte opleidingscertificaten strekken tot dat bewijs, kunnen deze stukken hem evenmin baten, reeds omdat deze certificaten zien op trainingen en cursussen die na het bestreden besluit zijn gevolgd.
Reeds gelet op het voorgaande mocht de minister, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ervan afzien het verzoek van [appellant] om inschrijving als tolk voor alle talencombinaties aan de commissie btv voor te leggen. Derhalve behoeft de vraag of het in het Besluit inschrijving neergelegde uitgangspunt dat alleen in uitzonderlijke gevallen een verzoek aan de commissie btv wordt voorgelegd redelijk is, geen bespreking. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek van [appellant] om inschrijving als tolk in het register voor de genoemde talencombinaties in rechte stand kan houden.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013