ECLI:NL:RVS:2013:BZ7762

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206933/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in schade door grauwe ganzen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 5 juni 2012 het beroep ongegrond verklaarde. Het Faunafonds had op 4 maart 2011 een verzoek van [appellant] om tegemoetkoming in schade door grauwe ganzen afgewezen. Het Faunafonds verklaarde het bezwaar van [appellant] op 30 juni 2011 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Faunafonds zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat [appellant] onvoldoende adequaat gebruik had gemaakt van de verleende ontheffing voor het doden van de ganzen. Dit oordeel werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.

De Afdeling heeft de zaak op 20 februari 2013 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.P. Cornelissen. Het Faunafonds werd vertegenwoordigd door mr. W. van Dijk en H.G. Engberink. Tijdens de zitting is ook een deskundige, B.C. Alebregtse, jachthouder, verschenen. De Afdeling overwoog dat volgens de Flora- en faunawet (Ffw) een tegemoetkoming in schade alleen kan worden verleend als de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en dat het Faunafonds de beoordelingsruimte heeft om te bepalen of aan deze voorwaarden is voldaan.

[Appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij onvoldoende gebruik had gemaakt van de ontheffing, omdat de ganzen in de betrokken periode niet konden worden bejaagd vanwege gevaarzetting. De Afdeling oordeelde echter dat het Faunafonds terecht had vastgesteld dat er gedurende het toeristenseizoen wel degelijk bejagingsacties hebben plaatsgevonden en dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om de ganzen te bejagen. De rechtbank had dan ook terecht geoordeeld dat het Faunafonds zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat [appellant] onvoldoende adequaat gebruik had gemaakt van de ontheffing.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201206933/1/A3.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 5 juni 2012 in zaak nr. 11/1083 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds).
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2011 heeft het Faunafonds een verzoek van [appellant] om tegemoetkoming in door grauwe ganzen aangerichte schade op zijn perceel met suikerbieten afgewezen.
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. W. van Dijk en H.G. Engberink, beiden werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen. Voorts is van de zijde van [appellant] als deskundige verschenen B.C. Alebregtse, jachthouder.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt: alle van nature op het Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Ter invulling van de beoordelingsruimte die het Faunafonds op grond van artikel 84, eerste lid, van de Ffw toekomt, heeft het de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) vastgesteld.
Volgens artikel 2 kan het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde.
Volgens artikel 7, eerste lid, zal het Faunafonds een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
Volgens het derde lid wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b, van de Ffw en waarvoor ingevolge artikel 68 van de Ffw een ontheffing kan worden verleend, slechts toegekend indien:
a. de ontheffing op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door de betreffende provincie is geweigerd;
b. de ontheffing is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van het Faunafonds op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Faunafonds zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onvoldoende adequaat gebruik is gemaakt van de ontheffing voor het doden van de schadeveroorzakende grauwe ganzen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de ganzen in de betrokken periode wegens gevaarzetting niet konden worden bejaagd. De ganzen verbleven in een kreek die ligt tussen het betreffende schadeperceel en een camping, een recreatieterrein en jachthaven. De afstand tussen het schadeperceel en de camping bedraagt niet meer dan 150 m en de afstand ten opzichte van de jachthaven en het recreatieterrein nog minder. Daarom was het niet redelijk te verwachten dat de ganzen in de betrokken periode werden bejaagd. Buiten het toeristenseizoen zijn de ganzen wel bejaagd, aldus [appellant] .
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 februari 2012 in zaak nr. 201103585/1/A3), volgt uit artikel 7, eerste lid, in verbinding met het derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling dat het op adequate wijze gebruik maken van een verleende ontheffing een afzonderlijk vereiste is, waaraan moet zijn voldaan om voor een tegemoetkoming in aanmerking te kunnen komen.
2.2. In het verzoek om tegemoetkoming van 19 juli 2010 heeft [appellant] vermeld dat hij ter voorkoming en beperking van schade stokken met linten heeft geplaatst, vanaf 12 mei 2010 eenmaal per dag heeft verjaagd en vanaf 18 mei 2010 eenmaal per dag heeft bejaagd. Bij brief van 23 november 2010 heeft het Faunafonds [appellant] verzocht aanvullende informatie te verschaffen over het gebruik van visuele en akoestische middelen op het schadeperceel ter verjaging van de ganzen, alsmede over de frequentie en de wijze waarop van de ontheffing voor het doden van de ganzen gebruik is gemaakt. Het Faunafonds heeft op 7 december 2010 een door [appellant] ingevuld rapportageformulier ontvangen. Op dit formulier heeft [appellant] vermeld dat hij ter verjaging van de ganzen gebruik heeft gemaakt van stokken met linten en een Ansia pistool. Ter zake van het gebruik van de ontheffing heeft hij verwezen naar twee bijlagen, waarin is vermeld op welke dagen bejaging heeft plaatsgevonden, het aantal geweren dat daarbij is gebruikt en hoeveel ganzen zijn afgeschoten.
2.3. In het besluit van 30 juni 2011 heeft het Faunafonds zich op het standpunt gesteld dat [appellant] onvoldoende adequaat gebruik heeft gemaakt van de verleende ontheffing en dat hij derhalve ingevolge artikel 7, derde lid, van de Regeling niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming. Daartoe heeft het Faunafonds overwogen dat voor adequaat gebruik van een ontheffing vereist is dat verschillende keren per week is gejaagd met op zijn minst de intentie tot ondersteunend afschot van de schadeveroorzakende diersoort. Daarvan is volgens het Faunafonds in dit geval geen sprake, nu uit de bijlagen bij het rapportageformulier kan worden afgeleid dat geen bejaging heeft plaatsgevonden in de perioden tussen 15 mei en 17 juni 2010, tussen 22 juni en 17 juli 2010 en tussen 21 juli en 3 augustus 2010. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat bejaging gedurende het toeristenseizoen wegens gevaarzetting niet mogelijk was, heeft het Faunafonds overwogen dat dit niet aannemelijk is, nu het gedurende het toeristenseizoen buiten voormelde perioden klaarblijkelijk wel mogelijk was om de ganzen te bejagen.
2.4. De rechtbank is het Faunafonds gevolgd in diens standpunt, dat uit de bijlagen bij het rapportageformulier kan worden afgeleid dat op het schadeperceel gedurende het toeristenseizoen buiten voormelde perioden bejagingsacties hebben plaatsgevonden. Er bestaat geen grond om dit oordeel van de rechtbank onjuist te achten. Aan het betoog van [appellant] , dat de op de bijlagen vermelde bejagingsacties geen betrekking hadden op het schadeperceel, maar op een groter gebied en op het schadeperceel gedurende het toeristenseizoen uitsluitend verjaging heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank terecht niet de door hem gewenste betekenis gehecht. De door het Faunafonds bij brief van 23 november 2010 verzochte aanvullende informatie had specifiek betrekking op het schadeperceel en [appellant] heeft in reactie op dat verzoek verwezen naar evenbedoelde bijlagen. Hiermee valt niet te rijmen dat volgens [appellant] aan die bijlagen geen betekenis toekomt voor het schadeperceel. Ervan uitgaande dat op het schadeperceel gedurende het toeristenseizoen buiten voormelde perioden bejagingsacties hebben plaatsgevonden, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het Faunafonds [appellant] ten onrechte niet is gevolgd in diens betoog, dat gedurende het toeristenseizoen bejaging op het schadeperceel wegens gevaarzetting niet mogelijk was. Hieruit volgt dat de rechtbank evenzeer terecht heeft geoordeeld dat het Faunafonds zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] onvoldoende adequaat gebruik heeft gemaakt van de ontheffing voor het doden van de schadeveroorzakende ganzen en zijn verzoek om tegemoetkoming derhalve niet voor toewijzing in aanmerking kwam.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013
434-741.