201208062/1/R2.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Hierden, gemeente Harderwijk,
2. [appellant sub 2A]. en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Harderwijk,
de raad van de gemeente Harderwijk,
verweerder.
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Hierden Bosch" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2013, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door ir. H.W. Droog en mr. J. Beumer, en de raad, vertegenwoordigd door C. van den Bedem en M. den Braven, zijn verschenen.
1. Het plan voorziet in de actualisering van het juridisch-planologisch kader voor het gebied Hierden te Harderwijk. Het plan is grotendeels conserverend van aard.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de bestemmingen "Wonen-2" en "wro-zone wijzigingsgebied 1" voor zover die rusten op het perceel aan de Molenweg 30 te Hierden.
3. [appellant sub 1] stelt dat de raad miskend heeft dat in de bestaande situatie op zijn perceel naast bedrijfsbebouwing reeds twee woningen aanwezig zijn. Volgens [appellant sub 1] wordt op grond van de aan zijn perceel toegekende bestemming "Wonen-2" ten onrechte slechts één woning toegestaan. Voorts wijst [appellant sub 1] erop dat in de wijzigingsbevoegdheid is voorzien in de mogelijkheid om de sloop van bedrijfsbebouwing te compenseren met de realisatie van één woning, waarna het totaal aantal woningen ter plaatse niet meer dan twee mag bedragen. Nu ter plaatse reeds twee woningen zijn gerealiseerd, voorziet het plan niet in reële compensatie voor de sloop van de bedrijfsbebouwing, zo stelt [appellant sub 1]. Daarbij is bovendien sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel, nu op het perceel aan de Grevenhofsweg 2 te Hierden wordt voorzien in drie extra woningen ter compensatie van de aldaar te saneren bedrijfsbebouwing.
3.1. De raad wijst erop dat volgens het vorige bestemmingsplan ter plaatse één woning was toegestaan. Weliswaar zijn er op 7 november 1974 en 31 maart 1987 uitbreidingen van de woning vergund maar daarmee is niet tevens de splitsing van die woning in twee afzonderlijke wooneenheden toegestaan.
Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat met de sloop van de bedrijfsbebouwing en het toevoegen van één woning op het perceel een ruimtelijke verbetering optreedt. Het toestaan van meer dan één nieuwe woning naast de bestaande woning leidt volgens de raad tot onaanvaardbare verdichting van het perceel. Volgens de raad is voorts geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
3.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het vaststellen van bestemmingen en regels voor gronden. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen die in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd zijn met het recht.
Op grond van het bestemmingsplan "Hierden II 1974" was op het perceel van [appellant sub 1] één vrijstaand eengezinshuis toegestaan. Uit de bouwvergunningen van 7 november 1974 en 31 maart 1987 blijkt dat de bestaande woning is uitgebreid. Gelet op het vorenstaande heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat splitsing van de woning in twee afzonderlijke woningen is toegestaan. Aldus heeft de raad geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen aan de omstandigheid dat de woning feitelijk geschikt is voor de bewoning door twee huishoudens.
Gelet hierop kan [appellant sub 1] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de wijzigingsbevoegdheid, die naast de bestaande woning voorziet in de mogelijkheid op het perceel één extra woning te realiseren na de sloop van bedrijfsbebouwing, geen reële compensatie inhoudt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij de verdere verdichting van het perceel aan de [locatie 1] gezien de grootte van het perceel, de aard van het gebied en het aanzicht langs de Molenweg niet aanvaardbaar acht. Daarbij heeft de raad van belang kunnen achten dat het aanmerken van de bestaande woning als twee afzonderlijke wooneenheden op het perceel extra bouwmogelijkheden voor onder meer bijgebouwen met zich brengt.
Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met de Grevenhofsweg 2 stelt de raad zich op het standpunt dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het perceel aan de Grevenhofsweg 2 ruimer is, aldaar meer opstallen worden gesaneerd en in het buitengebied gelegen is waardoor op dat perceel, anders dan op het perceel van [appellant sub 1], de Visie op hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk, zoals op 15 februari 2011 is vastgesteld door de raad, van toepassing is. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2]
5. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich tegen het plan voor zover dat ziet op de percelen aan de [locatie 2] en de [locatie 3] te Hierden.
6. [appellant sub 2] stelt dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening nu zijn voorstel, dat naar eigen zeggen strekt tot een ruimtelijke verbetering van de percelen aan de [locatie 2] en de [locatie 3] te Hierden, niet is overgenomen in het plan. [appellant sub 2] wil de bestaande noodwoning en drie bijgebouwen op het perceel slopen en daarvoor in de plaats een nieuwe woning bouwen. De verbetering is er volgens [appellant sub 2] in gelegen dat de bebouwing verder van de openbare weg af komt te liggen waardoor de oorspronkelijke rooilijnen worden hersteld en de openheid van het gebied bevorderd wordt.
6.1. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorstel van [appellant sub 2] niet de door hem gestelde ruimtelijke verbetering oplevert. Daartoe heeft raad in aanmerking kunnen nemen dat de huidige afstand tussen de noodwoning en de openbare weg geen onaanvaardbare verstoring van de ruimtelijke kwaliteit oplevert, nu de noodwoning door zijn relatief geringe hoogte en de tussen de Zomerweg en de noodwoning gelegen begroeiing nauwelijks zichtbaar is vanaf de Zomerweg. Voorts heeft de raad gewicht kunnen toekennen aan het behoud van het agrarisch karakter van het achtererf en het stedenbouwkundig onderscheid tussen de Molenweg en de Zomerweg waaraan afbreuk zou worden gedaan bij verplaatsing van de woning naar een meer centrale plaats op het perceel. Daarbij heeft de raad van belang kunnen achten dat realisering van de door [appellant sub 2] beoogde bebouwing een aanzet kan vormen voor een niet gewenste lintbebouwing aan de Zomerweg.
6.2. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013