201207814/1/R1.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Griendtsveen, gemeente Horst aan de Maas,
2. [appellant sub 2], wonend te Griendtsveen, gemeente Horst aan de Maas,
3. [appellant sub 3], wonend te Griendtsveen, gemeente Horst aan de Maas, en anderen,
4. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te Griendtsveen, gemeente Horst aan de Maas,
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouw St. Barbarastraat Griendtsveen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2013, waar [appellanten sub 1], bijgestaan door drs. S.A.N. Geerling, werkzaam bij SRK Rechtbijstand, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, bijgestaan door mr. J.H.M. Verjans, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.L.W. Peeters en T.J.P.H. Raassens, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Loods architecten en adviseurs B.V., vertegenwoordigd door W.J. Hertogs, als partij gehoord.
1. Het plan voorziet in maximaal acht woningen aan de St. Barbarastraat. In de bestaande situatie is de straat aan één zijde bebouwd. Aan de andere zijde, waar de woningbouw is voorzien, ligt het Barbarabos. Als gevolg van het plan dient 2.332 m² van het in totaal 8.332 m² grote Barbarabos te worden gekapt.
[appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] wonen allen in de St. Barbarastraat.
2. [appellant sub 3] en anderen betogen dat het onderzoek "Progneff 2011. Actualisatie prognoses op gemeente- en wijkniveau voor de gemeente Horst aan de Maas", van E,til van 4 oktober 2011, voor de woningbehoefte in Griendtsveen ten onrechte niet met het plan ter inzage heeft gelegen.
2.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
2.2. De Afdeling stelt vast dat het onderzoek van E,til niet met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen. Het onderzoek van E,til is een stuk dat betrekking heeft op het ontwerpplan en waarvan moet worden geoordeeld dat dit redelijkerwijs nodig was voor de beoordeling van het ontwerpplan. Derhalve heeft de raad door het onderzoek van E,til niet met het ontwerpplan ter inzage te leggen gehandeld in strijd met artikel 3:11 van de Awb.
2.3. De Afdeling ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van belang, te passeren, nu de raad voormeld stuk in de onderhavige procedure heeft overgelegd, zodat [appellant sub 3] en anderen het onderzoek hebben kunnen inzien en daarop hebben kunnen reageren. Daarnaast is niet aannemelijk dat andere belanghebbenden daardoor benadeeld zijn, nu het bestaan van dit stuk kenbaar was omdat in de plantoelichting wordt verwezen naar het onderzoek. Er mag derhalve worden aangenomen dat andere belanghebbenden een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht waarin erop werd gewezen dat het onderzoek niet ter inzage lag dan wel dat zij, na desgevraagd inzage te hebben gehad in het onderzoek, na kennisneming daarvan een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht.
3. [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] betogen dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat behoefte bestaat aan de woningen die met het plan mogelijk worden gemaakt. Zij wijzen in dat verband op de economische crisis en op de omstandigheid dat 10 tot 12 woningen te koop staan in Griendtsveen. Daarnaast volgt volgens [appellant sub 2] uit het onderzoek van E,til weliswaar een behoefte van 10 woningen in de periode 2006-2025, maar zijn die woningen reeds in 2007 gebouwd. Voorts wijzen [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] op de omstandigheid dat sprake is van bevolkingskrimp in de regio Noord- en Midden Limburg. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 1 september 2010 in zaak nr. 200905415/1/R3 (www.raadvanstate.nl) en van 4 april 2012 in zaak nr. 201005764/1/R4 (www.raadvanstate.nl) betogen [appellant sub 3] en anderen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ondanks de bevolkingskrimp behoefte bestaat aan de voorziene woningbouw.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het onderzoek van E’til, uit de omstandigheid dat op een wachtlijst voor bouwkavels 20 geïnteresseerden staan en uit de omstandigheid dat een aantal personen in collectief particulier opdrachtgeversschap (hierna: CPO) woningen wil bouwen volgt dat behoefte bestaat aan nieuwe woningen in Griendtsveen. Voor de acht woningen die met het plan mogelijk worden gemaakt hebben zich thans zes geïnteresseerden gemeld, aldus de raad. De omstandigheid dat een aantal woningen te koop staat in Griendtsveen zegt volgens de raad niets over de vraag naar nieuwbouwwoningen. Bovendien worden in tijden van recessie sneller woningen te koop gezet waarbij de verkopende partij nog geen concrete verhuisplannen heeft, aldus de raad. Daarnaast verschilt het percentage van 5,6 aan te koop staande woningen volgens de raad niet van de percentages in de omliggende gemeenten.
3.2. In het onderzoek van E,til is de woningvoorraadbehoefte in onder meer Griendtsveen tot 2025 onderzocht. Uit dit onderzoek volgt dat in de periode 2010-2020 behoefte bestaat aan 10 woningen in Griendtsveen. Deze woningbehoefte is gebaseerd op de groei van het aantal huishoudens.
3.3. In de Provinciale woonvisie 2011-2015, vastgesteld door het college van gedeputeerde staten van Limburg op 1 februari 2011, is beschreven hoe aan de woningvoorraadontwikkeling in deze periode vorm gegeven kan worden, welke rollen en taken de provincie daarbij kan en wil vervullen en hoe de provincie deze ambities tracht te realiseren.
In de provinciale woonvisie staat dat in de regio Noord- en Midden Limburg het inwonertal zijn piek heeft bereikt en regiobreed gaat afnemen van ongeveer 280.000 inwoners in 2010, naar ongeveer 275.000 in 2030. Na 2030 komt de krimp volgens de provinciale woonvisie in een versnelling. Anticiperend op de afnemende bevolkingsomvang en wijzigende samenstelling van huishoudens, mede veroorzaakt door de vergrijzing, dient de nog resterende groei maximaal te worden ingezet op een tijdige aanpassing van de samenstelling van de woningvoorraad. Wat betreft de plattelandskernen zijn nog mogelijkheden voor uitleglocaties buiten, maar wel aangrenzend aan de contour, aldus de Provinciale Woonvisie.
3.4. Voor zover [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] wijzen op het onderzoek "Griendtsveen; wonen na 2000. Onderzoek naar woon- en bouwbehoeften binnen het peeldorp Griendtsveen" van Dorpsraad Griendtsveen, van september 1997, waarin een enquête is opgenomen waaruit zou volgen dat aan woningbouw geen behoefte bestaat, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het onderzoek gedateerd is en derhalve geen grond kan bieden voor het oordeel dat aan de voorziene woningbouw thans geen behoefte bestaat.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2010, in zaak nr. 200905415/1/R3 (www.raadvanstate.nl) en de uitspraak van 4 april 2012 in zaak nr. 201005764/1/R4 (www.raadvanstate.nl), waarnaar [appellant sub 3] en anderen verwijzen, volgt dat een krimp van de bevolking in een gemeente niet per definitie met zich hoeft te brengen dat in een gemeente geen behoefte aan nieuwe woningen is of kan ontstaan. Voorts volgt uit die uitspraak dat dit de raad evenwel niet van de verplichting ontslaat inzichtelijk te maken in hoeverre met een krimpende bevolking rekening is gehouden bij de vaststelling van het plan en in hoeverre onder ogen is gezien of het plan binnen een termijn van tien jaar kan worden uitgevoerd. De Afdeling overweegt dat uit het onderzoek van E’til, uit de omstandigheid dat op een wachtlijst voor bouwkavels 20 geïnteresseerden staan en uit de omstandigheid dat voor de voorziene acht woningen zich thans zes geïnteresseerden hebben gemeld, volgt dat behoefte bestaat aan de woningen die met het plan mogelijk worden gemaakt en dat deze binnen de planperiode kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast heeft de raad ter zitting toegelicht dat het aantal huishoudens ondanks de bevolkingskrimp stijgt, omdat mensen tegenwoordig sneller op zichzelf gaan wonen en er ook sprake is van meer alleenstaanden. Het betoog van [appellant sub 3] en anderen dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat ondanks de bevolkingskrimp behoefte bestaat aan de voorziene woningbouw faalt derhalve. Gelet op het voorgaande faalt ook het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] dat de raad de verkoopbaarheid van de woningen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De door hen in dat verband genoemde uitspraken van de Afdeling van 28 december 2011 in zaak nr. 201002615/1/R2 (www.raadvanstate.nl) en 29 februari 2012 in zaak nr. 201104547/1/R2 (www.raadvanstate.nl) doen daaraan niet af. In die uitspraken gaat het weliswaar ook over de behoefte aan woningbouw, maar uit die uitspraken kunnen geen omstandigheden worden afgeleid op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad de verkoopbaarheid van de woningen in dit geval onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Ten aanzien van de stelling van [appellant sub 2] dat met de bouw van tien woningen in 2007 reeds is voldaan aan de woningbehoefte tot 2030, overweegt de Afdeling dat het onderzoek van E’til dateert uit 2010 en derhalve kan worden aangenomen dat met de gerealiseerde woningen in 2007 rekening is gehouden in de bepaling van de behoefte. Gelet hierop faalt zijn betoog.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de voorziene woningen.
4. [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan naar de locatie is toegeschreven. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] voeren aan dat er andere locaties in Griendtsveen zijn, gelegen binnen de in het provinciale beleid aangewezen rode contour, waar woningbouw kan worden gerealiseerd en waar geen bos hoeft te worden gekapt. [appellant sub 2] wijst in dat verband op open plekken in bestaande straten en tussen bestaande woningen en [appellant sub 4] draagt de locatie aan de Mr. ter Voertstraat aan.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat alle locaties binnen de rode contour nader zijn bezien. Tegen alle locaties worden volgens de raad echter bezwaren verwacht vanwege het principe ‘not in my backyard’. Daarnaast hebben ook open locaties een cultuurhistorische waarde, aldus de raad. De open locaties tussen bestaande woningen die geschikt zijn voor kavels worden volgens de raad in een toekomstig bestemmingsplan bestemd voor woningbouw. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat het onmogelijk is om een ontwikkeling mogelijk te maken zonder een beperkte inbreuk te maken op het groene karakter van Griendtsveen.
4.2. In de stedenbouwkundige beleidsvisie "Stedenbouwkundige beleidsvisie Griendtsveen" van augustus 2008 zijn zeven potentiële ontwikkellocaties en drie aandachtsgebieden voor woningbouw aangewezen, waaronder de locatie aan de St. Barbarastraat.
In het woningbouwkader "Woningbouw Horst aan de Maas 2010-2020", dat door het college van burgemeester en wethouders in februari 2011 is vastgesteld, is ten aanzien van Griendtsveen opgenomen dat de twee zoeklocaties, waaronder de locatie St. Barbarastraat, toereikend zijn om aan de woningbouwbehoefte te voldoen.
4.3. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat naar de locatie St. Barbarastraat toe is geredeneerd, overweegt de Afdeling dat niet is uitgesloten dat de personen in het CPO de wens hebben op de locatie St. Barbarastraat te bouwen, maar dat de locatie reeds in de Stedenbouwkundige Beleidsvisie en het Woningbouwkader voor woningbouw was aangewezen. Gelet hierop faalt dit betoog.
Ten aanzien van de open plekken en de locatie aan de Mr. ter Voertstraat overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat die locaties afzonderlijk slechts ruimte bieden voor één woning en niet voor de in het plan voorziene geschakelde woningbouw. De raad heeft te kennen gegeven dat een ontwerpplan wordt voorbereid voor woningen op de open plekken, waarmee eveneens in de behoefte aan woningbouw wordt voorzien.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant sub 2] en [appellant sub 4] aangedragen alternatieve locaties niet geschikt zijn voor de voorziene woningbouw. Gelet hierop en nu de locatie St. Barbarastraat reeds in de Stedenbouwkundige Beleidsvisie als zoeklocatie voor woningbouw was aangewezen en later in het Woningbouwkader als ontwikkellocatie, heeft de raad de locatie St. Barbarastraat in redelijkheid geschikt kunnen achten als een locatie voor de ontwikkeling van woningbouw.
Strijd met provinciaal beleid en gemeentelijk beleid
5. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plangebied buiten de in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (hierna: POL 2006) opgenomen rode contour ligt en realisering van bebouwing ter plaatse daarom niet is toegestaan. [appellant sub 2] betoogt verder dat het plangebied in een gebied ligt dat is aangewezen als perspectief 2 "Provinciale Ontwikkelingszone Groen" (hierna: POG), waarin natuurontwikkeling voorop staat. Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen is het plan voorts in strijd met het POL 2006, omdat dit beleid inbreiding voorschrijft en geen uitbreiding. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen tot slot dat de toekomstige bewoners van de voorziene woningbouw niet afkomstig zijn uit Griendtsveen, terwijl het POL 2006 daartoe volgens hen wel verplicht. Volgens [appellant sub 2] is dat ook in strijd met het rapport "Belvedère project Griendtsveen, Een ontwikkeling- en beheerplan voor het beschermd dorpsgezicht van Griendtsveen" dat door de raad is vastgesteld in september 2004 (hierna: Belvedèrerapport).
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat rekening is gehouden met het provinciaal beleid. Voorts wijst de raad erop dat het plan de goedkeuring heeft verkregen van de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg.
5.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is ingegaan op het POL 2006 en wat dat betekent voor het plangebied. Gelet hierop is aannemelijk dat de raad het aangehaalde provinciaal beleid in de belangenafweging heeft betrokken. Voorts is niet gebleken dat de raad hierbij van een onjuiste voorstelling van het beleid is uitgegaan. De Afdeling overweegt ten overvloede dat de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg positief heeft geadviseerd over de woningbouw, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan zich niet verdraagt met het provinciaal beleid.
Ten aanzien van het betoog dat het plan in strijd is met het Belvedèrerapport, overweegt de Afdeling dat in dat rapport weliswaar staat dat het de bedoeling is dat het tot ontwikkeling brengen van bouwlocaties alleen geschiedt als er behoefte is aan huisvesting voor inwoners van Griendtsveen, maar dat dat niet betekent dat het rapport inwoners van andere dorpen dan Griendtsveen uitsluit. Het betoog faalt.
Aantasting beschermd dorpsgezicht, Belvedèregebied "Griendtsveen-Helenaveen" en cultuurhistorische waarden
6. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan leidt tot een aantasting van het beschermd dorpsgezicht. [appellant sub 3] en anderen wijzen op de kap van een laanboom. [appellant sub 2] wijst op de kap van een deel van het Barbarabos, hetgeen volgens hem ook tot een aantasting van het Belvedèregebied "Griendtsveen-Helenaveen" leidt.
6.1. Het gebied Griendtsveen-Helenaveen, waarbinnen het plangebied is gelegen, is in de rijksnota "Belvedère, beleidsnota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting" van juli 1999 aangewezen als Belvedèregebied. Met de rijksnota Belvedère wordt beoogd de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling.
6.2. Bij besluit van 30 oktober 1996 is het gebied waarin het plangebied is gelegen aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Uit de toelichting bij het aanwijzingsbesluit volgt dat waarde wordt gehecht aan de laanbeplanting in Griendtsveen.
6.3. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat op grond van de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht rekening moet worden gehouden met de karakteristieke waarden van het gebied, niet betekent dat ruimtelijke ingrepen in het landschap moeten worden uitgesloten. Nu als gevolg van het plan slechts één laanboom hoeft te worden gekapt, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kap van één laanboom geen onaanvaardbare aantasting van het beschermd dorpsgezicht tot gevolg heeft. Het betoog faalt.
Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de kap van een laanboom leidt tot een aantasting van het Belvedèregebied "Griendtsveen-Helenaveen", overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan Rijksbeleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. De Afdeling stelt vast dat uit de rijksnota Belvedère niet volgt dat het gebied "Griendtsveen-Helenaveen" is aangewezen als Belvèdere-gebied vanwege het feit dat het Barbarabos in dat gebied ligt. Gelet hierop leidt de omstandigheid dat als gevolg van het plan een laanboom moet worden gekapt niet tot een aantasting van het Belvedère-gebied "Griendtsveen-Helenaveen".
7. [appellant sub 3] en anderen betogen dat de bouw van de voorziene woningen ter plaatse in strijd is met de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht Griendtsveen". [appellant sub 4] betoogt dat het plan leidt tot een aantasting van de karakteristieke rechthoekige verkaveling en dat met het plan een inbreuk wordt gemaakt op de typische kenmerken van de architectuur in Griendtsveen.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aan de gronden in het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - beschermd dorpsgezicht Griendtsveen" is toegekend, zodat de waarden worden gerespecteerd.
Wat betreft de woningbouw stelt de raad zich op het standpunt dat de bestaande bebouwing aan de St. Barbarastraat uit 1960 stamt en van recentere datum is dan de bebouwing in overige delen van Griendtsveen, zodat de cultuurhistorische waarden in het plangebied niet zo expliciet aanwezig zijn als in andere delen van het dorp.
7.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Beschermd dorpsgezicht Griendtsveen" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, het versterken en/of ontwikkelen van het ruimtelijk beeld van het dorpsgezicht dat wordt gevormd door:
a. de eigen karakteristiek van de bebouwing;
h. zware boombeplanting langs wegen en lanen;
Ingevolge lid 4.2.1, onder d, is het verboden op of in de gronden met de bestemming "Waarde - Beschermd dorpsgezicht Griendtsveen" zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) over te gaan tot het vellen en rooien van karakteristiek houtgewas en/of karakteristieke bomen, tenzij reeds bij of krachtens de Boswet een vergunning is vereist.
Ingevolge lid 4.2.3 zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.2.1 slechts toelaatbaar, mits terzake een welstandsbeoordeling heeft plaatsgevonden en terzake advies is ingewonnen van de gemeentelijke monumentencommissie omtrent de mogelijke aantasting van de karakteristiek van het beschermde dorpsgezicht.
7.3. De Afdeling overweegt dat uit artikel 4, lid 4.1, van de planregels volgt dat de gronden in het plangebied waaraan de dubbelbestemming "Waarde-Beschermd dorpsgezicht Griendtsveen" is toegekend, mede bestemd zijn voor het behoud, het versterken en/of ontwikkelen van het ruimtelijk beeld van het dorpsgezicht dat wordt gevormd door onder meer de karakteristiek van de bebouwing. Uit artikel 4 volgt niet dat op de gronden waaraan deze dubbelbestemming is toegekend niet mag worden gebouwd.
In hetgeen [appellant sub 4] naar voren heeft gebracht over de typische kenmerken van de architectuur in Griendtsveen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de cultuurhistorische waarden van Griendtsveen en de voorziene bebouwing niet in onaanvaardbare mate afbreuk zal doen aan de bestaande bebouwing.
Wat betreft de rechthoekige verkaveling overweegt de Afdeling dat [appellant sub 4] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechthoekige verkaveling karakteristiek is voor Griendtsveen. De Afdeling betrekt hierbij dat uit de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van een deel van Griendtsveen als beschermd dorpsgezicht ook niet volgt dat die verkaveling karakteristiek is.
8. Voorts acht [appellant sub 2] het opmerkelijk dat een deel van het Barbarabos als gevolg van het plan moet worden gekapt, terwijl in het voorgaande plan "Peelkernen" bebouwing ter plaatse niet was toegestaan en het Barbarabos in het plan dat gold voor het voorheen geldende plan nog een waardevol bos werd genoemd. Volgens [appellant sub 2] moet het Barbarabos worden behouden omdat het bos de westenwind uit Griendtsveen houdt, het een bijzondere biotoop is, het als visuele afscherming van het kanaal, het spoor en de openbare weg dient en het geluiddempend is.
8.1. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan en aan een plan dat daarvoor gold geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De Afdeling overweegt in dat verband dat de raad gelet op de behoefte aan de voorziene woningbouw en gelet op de omstandigheid dat de locatie St. Barbarastraat als meest geschikte locatie naar voren is gekomen, in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan de realisering van de woningbouw dan aan de door [appellant sub 2] genoemde omstandigheden op grond waarvan het bos behouden zou moeten blijven.
9. [appellant sub 4] betoogt dat de raad niet heeft onderzocht of de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan aanvaardbaar is.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij de berekening van de verkeerstoename de publicatie 256, "Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden", van CROW gehanteerd. Volgens de raad staat in de CROW-publicatie 256 dat rekening moet worden gehouden met zeven verkeersbewegingen per werkdag per woning en dat derhalve, uitgaande van de maximale invulling van het plan, zijnde acht woningen, het plan zal leiden tot 56 extra verkeersbewegingen per werkdag. Volgens de raad is binnen een 30 km/u-zone een intensiteit van 5000 à 6000 motorvoertuigen per etmaal acceptabel. De raad geeft aan dat op de met de St. Barbarastraat vergelijkbare Helenaveenseweg, die een doorgaande weg is, in september 2010 875 mtv/etmaal zijn gemeten. Gelet hierop acht de raad niet aannemelijk dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerstoename op de St. Barbarastraat.
Nu [appellant sub 4] de uitgangspunten die de raad heeft gehanteerd bij de berekening van de verkeerstoename niet heeft bestreden, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich op een ondeugdelijk berekening heeft gebaseerd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeerstoename op de St. Barbarastraat beperkt is.
10. [appellant sub 4] betoogt dat er parkeerproblemen zijn als gevolg van het bezoek van toeristen aan een nabijgelegen herberg en betwist daarom dat de met het plan voorziene twee parkeerplaatsen per woning voldoende zijn.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de vermeende parkeerproblematiek zich niet zal voordoen. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is de parkeernorm uit de publicatie "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom, ASVV, april 2004" van CROW toegepast, aldus de raad. De raad licht in dat verband toe dat, ervan uitgaande dat er zeven woningen worden gebouwd, zeven parkeerplaatsen op de percelen worden gerealiseerd en zeven parkeerplaatsen op openbaar terrein. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat ruimte bestaat om nog twee extra parkeerplaatsen aan te leggen indien acht woningen worden gerealiseerd.
10.2. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 4] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er parkeerproblemen zijn als gevolg van het bezoek van toeristen aan een nabijgelegen herberg. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daarmee bij de vaststelling van het plan geen rekening hoefde te worden gehouden. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de norm van twee parkeerplaatsen per woning en een parkeerbehoefte van maximaal 16 parkeerplaatsen.
Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat onduidelijk is of de voorziene openbare parkeerplaatsen, gelet op de wortels van de aanwezige bomen, gerealiseerd kunnen worden, overweegt de Afdeling dat dat een kwestie van uitvoering is en derhalve niet in onderhavige bestemmingsplanprocedure aan de orde kan komen. Ten overvloede overweegt de Afdeling dat de raad te kennen heeft gegeven dat de voorziene openbare parkeerplaatsen niet worden bestraat, zodat de bomen geen belemmering vormen voor de aanleg daarvan.
Flora en fauna en natuurcompensatie
11. [appellant sub 4] voert aan dat de kap van een deel van het Barbarabos ertoe leidt dat het resterende bos minder waardevol zal zijn als leefgebied voor verschillende diersoorten. De raad heeft ten onrechte niet onderzocht of de heikikker, poelkikker en vinpootsalamander in het plangebied voorkomen, aldus [appellant sub 4]. Verder vreest [appellant sub 4] voor de instandhouding van de grote bonte specht, de boomkruiper, de boomklever, de wielewaal en de grauwe vliegenvanger en hun leefomgeving. Hij betoogt verder dat de raad niet onderzocht heeft of ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) voor de wielewaal moet worden verkregen. Ook zal het plan volgens [appellant sub 4] leiden tot een aantasting van het jachtgebied voor uilen en vleermuizen. Voorts is niet duidelijk of de voorziene compensatie voldoende is om de vogelsoorten en hun leefgebied in stand te houden, aldus [appellant sub 4].
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit de notitie "Natuurtoets CPO Barbarabos" van 28 februari 2012 van BRO en uit het nader onderzoek "Flora- en faunamaatregelen ten behoeve van ontwikkeling St. Barbarastraat" van BRO kan worden afgeleid dat wat de soortenbescherming betreft de Ffw in beginsel niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat, het provinciaal natuurbeleid in aanmerking genomen, compensatie zal plaatsvinden om versnippering en verdwijning van leefgebied ongedaan te maken. Er is voor gekozen om dit in natuurgebied de Grote Molenbeek te doen, omdat ter plaatse een robuuste structuur kan worden gerealiseerd, aldus de raad.
11.2. Ingevolge artikel 10 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Ingevolge artikel 11 is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Ingevolge artikel 75, derde lid, kan de minister ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 15a.
11.3. In de natuurtoets zijn de gevolgen van het plan voor de flora en fauna onderzocht. Ten aanzien van de gebiedsbescherming wordt geconcludeerd dat door de geplande ontwikkeling 2.332 m² bos verdwijnt dat is gelegen in de POG. Hiervoor geldt een compensatietoeslag van 33% bovenop de één-op-één compensatie. Dit komt neer op een totale compensatie van 3.101 m². Gezien de beperkte oppervlakte wordt het zinvol geacht deze compensatie in te zetten in een groter natuurontwikkelingsproject in de gemeente Horst aan de Maas.
De versnippering en verstoring van het resterende bos zal door mitigatie beperkt moeten worden. Voor het aspect verstoring kan onder meer worden gedacht aan het verhogen van de kwaliteit van de natuur-, bos- en landschapsfuncties. Dit betekent dat de te compenseren natuurwaarden verhoogde kwaliteit moeten hebben ten opzichte van de natuurwaarden die verdwijnen. Voor het aspect versnippering kan worden gedacht aan het herstel van bestaande en de realisatie van nieuwe ecologische verbindingen. Dit betekent dat de te ontwikkelen natuur leidt tot een versterking van bestaande of aanleg van nieuwe ecologische verbindingen.
Wat betreft de soortenbescherming wordt in de natuurtoets geconcludeerd dat het plangebied mogelijk deel uitmaakt van het leefgebied van de streng beschermde amfibiesoorten heikikker, poelkikker en vinpootsalamander. Uit nader onderzoek moet volgen of de soorten daadwerkelijk in het plangebied voorkomen. Ten aanzien van vleermuizen staat in de natuurtoets dat de effecten van de bomenkap op vleermuizen verwaarloosbaar zullen zijn. Wat betreft het leefgebied voor vogelsoorten zal door de boskap leefgebied verdwijnen voor onder meer de grote bonte specht, de boomkruiper, de boomklever en de grauwe vliegenvanger. Als mitigerende maatregel zullen in de directe omgeving bospercelen met een structuurarme vegetatie omgevormd worden tot bos met een meer diverse vegetatiestructuur. Op deze wijze kan de gunstige staat van instandhouding worden gewaarborgd. Voor het verwijderen van de bomen en struiken geldt dat deze verwijderd zullen worden in de periode dat de kans op broedende vogels het kleinst is, zijnde de periode half augustus tot half maart. Een ontheffing voor vogels is in dit geval niet nodig, aldus de natuurtoets.
11.4. In het nader onderzoek is geconcludeerd dat het plangebied als landbiotoop geschikt is voor de heikikker, poelkikker en vinpootsalamander. Deze soorten zijn in het plangebied echter niet aangetroffen. Wel zijn heikikkers aangetroffen in voortplantingswateren in de nabije omgeving van het plangebied. Het verdwijnen van een deel van het Barbarabos zal volgens het nader onderzoek echter geen wezenlijk effect hebben op die populatie heikikkers.
11.5. De vraag of voor de uitvoering van het voorliggende plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, dient te worden beantwoord in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De Afdeling overweegt dat naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten onderzoek is gedaan. In de natuurtoets staat dat bij wijze van mitigerende maatregel in de directe omgeving bospercelen met een structuurarme vegetatie worden omgevormd tot bos met een meer diverse vegetatiestructuur. Op deze wijze kan de gunstige staat van instandhouding worden gewaarborgd. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat de compensatie zal plaatsvinden in natuurgebied de Grote Molenbeek. In hetgeen [appellant sub 4] op dit punt heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende wordt gecompenseerd om de vogelsoorten en hun leefgebied in stand te houden.
Voorts volgt uit nader onderzoek dat er geen beschermde amfibiesoorten in het plangebied voorkomen en een mitigatieplan derhalve niet nodig is. [appellant sub 4] heeft niet gesteld dat de natuurtoets en het nader onderzoek zodanige gebreken bevatten dan wel leemten in kennis vertonen dat de raad zich hierop niet had mogen baseren.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van het plan beschermde inheemse diersoorten opzettelijk worden verontrust of dat nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren in onaanvaardbare mate worden aangetast. Onder voormelde omstandigheden heeft de raad geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
12. [appellant sub 2] voert aan dat de provincie de mitigatie- en compensatieovereenkomst ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet had getekend en derhalve ten tijde van de vaststelling van het plan ten onrechte nog geen zekerheid bestond over de compensatie.
Voorts betoogt zij dat onzeker is of de raad de compensatieverplichting voor het te kappen deel van het Barbarabos zal nakomen. De compensatie voor inmiddels gerealiseerde nieuwbouw op een andere locatie heeft immers nog niet plaatsgevonden, aldus [appellant sub 2].
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met de provincie een mitigatie- en compensatieovereenkomst is gesloten. De compensatie van het eerder verloren gegane gebied heeft inderdaad nog niet plaatsgevonden, maar deze compensatieverplichting is eveneens opgenomen in die overeenkomst, aldus de raad.
12.2. In de mitigatie- en compensatieovereenkomst, die op 24 mei 2012 door de gemeente is ondertekend en op 10 september 2012 door de provincie, staat dat de ontwikkeling van woningbouw aan de Helenaveenseweg en de St. Barbarastraat in Griendtsveen leidt tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de POG. Op basis van onderzoek is vast komen te staan dat de mitigatie en/of compensatie dient te bestaan uit de aanleg van een bos met een oppervlakte van 3.463 m² voor de Helenaveenseweg en een oppervlakte van 3.101 m² voor de St. Barbarastraat. In artikel 4 van de overeenkomst is opgenomen dat de gemeente zich verplicht om in 2014 de compensatieverplichting te hebben gerealiseerd.
12.3. De Afdeling overweegt dat het weliswaar juist is dat de provincie de mitigatie- en compensatieovereenkomst ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet had getekend, maar de raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen aanleiding bestond eraan te twijfelen dat de provincie wel zou instemmen met de wijze van compenseren. De Afdeling kan de raad volgen in dit standpunt, nu uit 5.2 volgt dat de raad rekening heeft gehouden met het provinciaal beleid.
Voorts overweegt de Afdeling dat de raad desgevraagd ter zitting te kennen heeft gegeven dat de gronden waar de compensatie is beoogd gedeeltelijk in eigendom zijn van de gemeente en gedeeltelijk in eigendom van de Dienst Landelijk Gebied en dat voor de realisering van de compensatie geen gronden hoeven te worden verworven. Gelet hierop en gelet op de mitigatie- en compensatieovereenkomst die tussen de gemeente en de provincie is gesloten, acht de Afdeling de vrees van [appellant sub 4] dat de raad niet zal compenseren ongegrond. De Afdeling betrekt hierbij dat in de overeenkomst is opgenomen dat de gemeente zich verplicht de compensatieverplichting uiterlijk in 2014 te realiseren. De omstandigheid dat een eerdere verplichting tot compensatie van natuurwaarden op een andere locatie nog niet is nagekomen, wat daarvan ook zij, doet aan het voorgaande niet af. Ten overvloede overweegt de Afdeling dat ook die compensatieverplichting deel uitmaakt van de mitigatie- en compensatieovereenkomst.
Uitzicht en waardevermindering woning
13. Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat door de kap van een deel van het Barbarabos en de realisering van de voorziene woningen de natuurlijke en rustige uitstraling van de omgeving verdwijnt, overweegt de Afdeling dat geen recht bestaat op een gelijkblijvend uitzicht of een onveranderde woon- en leefomgeving. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 4] in dit opzicht zodanig nadeel zal ondervinden van de voorziene woningen dat de raad hieraan in redelijkheid een groter gewicht had moeten toekennen.
14. Voor zover [appellant sub 4] vreest voor een eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van zijn woning, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.
15. Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat onzeker is of het plan financieel-economisch en maatschappelijk uitvoerbaar is, oordeelt de Afdeling dat [appellant sub 4] zijn stelling niet heeft onderbouwd en reeds hierom deze beroepsgrond niet slaagt.
16. [appellant sub 4] voert aan dat onzeker is of het plan binnen de planperiode kan en zal worden uitgevoerd. Hij acht dat in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, sub f, van het Bro en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2010 in zaak nr. 200905415/1/R3 (www.raadvanstate.nl).
16.1. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, sub f, van het Bro gaat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting waarin is neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
In de plantoelichting staat dat de gemeente eigenaar is van de gronden in het plangebied en initiatiefnemer is van het bouwplan. Het gemeentebestuur verhaalt de kosten voor de ontwikkeling van het plangebied door de kavels marktconform te verkopen aan de geïnteresseerden van het CPO. De raad heeft te kennen gegeven dat er reeds zes personen zijn die in een CPO de woningen willen gaan ontwikkelen en een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen zullen indienen zodra het bestemmingsplan in rechte onaantastbaar is. Daarnaast volgt uit het onderzoek van E,til dat het aantal huishoudens tot 2025 zal stijgen.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet binnen de planperiode gerealiseerd kan worden. Het betoog faalt.
17. In hetgeen [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013