ECLI:NL:RVS:2013:BZ7719

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201200853/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • J.C. Kranenburg
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers voor Nederlands-Spaans

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 7 december 2011 haar beroep ongegrond verklaarde. De minister van Veiligheid en Justitie had op 15 maart 2010 de aanvraag van [appellante] tot inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers als tolk Nederlands-Spaans afgewezen. Tevens werd zij op de uitwijklijst geplaatst. De minister stelde dat [appellante] niet voldeed aan de vereisten zoals neergelegd in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) en het Besluit beëdigde tolken en vertalers (Bbtv). De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid tot deze afwijzing kon komen, omdat [appellante] niet had aangetoond dat zij het Spaans op hbo-niveau beheerst en niet voldeed aan de eisen van minimaal vijf jaar werkervaring als beroepstolk.

Tijdens de zitting op 24 januari 2013 heeft [appellante] haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat zij in december 2011 een cursus Spaans op C1-niveau had gevolgd en dat zij andere cursussen zou volgen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij aan de vereisten voldeed. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld. [appellante] had geen concrete gevallen aangedragen waarin andere tolken wel waren ingeschreven zonder aan de eisen te voldoen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201200853/1/A3.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zoetermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 december 2011 in zaak nr. 10/5173 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2010 heeft de minister een aanvraag van [appellante] tot inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) als tolk Nederlands-Spaans afgewezen en haar voor die talencombinatie op de zogenoemde uitwijklijst geplaatst.
Bij besluit van 10 juni 2010 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nadere reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2013, waar [appellante], en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 37 zijn de artikelen 3 en 5, onderdeel a, gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet:
a. werkzaam zijn als beëdigde vertaler in de zin van de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers; of
b. definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de Raad voor rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: de commissie btv)
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie btv belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Ingevolge het derde lid wordt een tolk of vertaler op wie het overgangsrecht van artikel 37 van de wet van toepassing is, in het register ingeschreven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Regeling) van 24 december 2008 (Stcrt. 2008, 250) heeft de minister de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch aangewezen als de instelling die het register bewerkt, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wbtv.
De raad voor rechtsbijstand heeft voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: het Besluit inschrijving) vastgesteld.
Volgens artikel 2 van het Besluit inschrijving kan, indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, zij/hij worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie, c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de raad voor rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Volgens artikel 3 kan de raad voor rechtsbijstand, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie btv. Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q. vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
2. Aan zijn besluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat [appellante] niet voldoet aan het in artikel 8, derde lid, van de Bbtv neergelegde vereiste en dat zij evenmin voldoet aan de in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbtv gestelde eisen. De minister heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat zij niet in het register kan worden ingeschreven op grond van artikel 3 van de Wbtv in samenhang bezien met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv.
Volgens de minister heeft [appellante] weliswaar aangetoond te beschikken over een hbo-werk- en denkniveau en dat zij scholing heeft gevolgd met betrekking tot het ontwikkelen van tolkvaardigheid en -attitude maar heeft zij niet aangetoond dat zij het Spaans op hbo-niveau beheerst. Ook heeft [appellante] volgens de minister niet aangetoond dat zij minimaal vijf jaar werkervaring als beroepstolk heeft.
3. [appellante] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij niet heeft aangetoond het Spaans op hbo-niveau te beheersen. Zij wijst erop dat zij in december 2011 een cursus Spaans op C1-niveau heeft gevolgd en dat zij daarvoor een hoog cijfer heeft behaald. Verder gaat zij dit jaar nog andere cursussen volgen. Voorts is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de vraag of zij minimaal vijf jaar beroepservaring heeft, aldus [appellante].
3.1. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201011478/1/H3), moet worden vooropgesteld dat uit artikel 3 van de Wbtv, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Bbtv, en bezien in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 8, blz. 8-9), voortvloeit dat een tolk slechts voor inschrijving in het register in aanmerking komt indien hij de taal waarvoor hij wenst te worden ingeschreven op hbo-niveau beheerst. In die uitspraak is voorts overwogen dat het op de weg van de tolk ligt om dit aan te tonen.
Dat, zoals [appellante] stelt, haar overleden echtgenoot professor was aan de universiteit van San Salvador en haar familie, vrienden en kennissen het Spaans op hoog niveau spraken, betekent niet dat [appellante] objectief heeft aangetoond dat zij het Spaans op hbo-niveau beheerst. Met betrekking tot de door [appellante] gestelde praktijkervaring heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat deze onvoldoende zegt over het niveau waarop zij deze taal ten behoeve van het werk van een tolk beheerst. Daargelaten dat het door [appellante] behaalde certificaat van een cursus Spaans dateert van na het in beroep bestreden besluit, heeft de minister zich in verweer in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit dat certificaat onvoldoende blijkt dat er een valide toetsing heeft plaatsgevonden overeenkomstig de eisen die de minister aan verklaringen en certificaten die zien op taalvaardigheidsbeheersing stelt.
Omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij over de taalvaardigheid op het vereiste niveau beschikt, hoefde de rechtbank niet toe te komen aan beantwoording van de vraag of de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] bovendien niet heeft aangetoond dat zij voldoet aan het vereiste dat zij vijf jaar beroepservaring als tolk Nederlands-Spaans heeft.
4. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellante] niet onderkend dat de besluitvorming van de minister in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Volgens [appellante] heeft de rechtbank niet onderkend dat de minister niet heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), omdat de minister met het beschikbaar stellen van informatie over de achtergrond van de heer Hynd nog niet heeft laten blijken waarom deze wel is ingeschreven. Zij wil weten waarom sommige tolken worden toegelaten enkel op basis van een curriculum vitae of andere eisen die niet uit de regelgeving voortvloeien. Volgens haar blijkt uit de definitieve lijst dat een groot aantal van de daarop vermelde tolken niet aan de gestelde eisen voldoet en dat voor hen dus een uitzondering is gemaakt. Zij zou ook graag tot de uitzonderingen behoren, omdat zij niet meer kan aantonen dat zij voldoet aan de criteria voor verlenging van haar plaatsing op de uitwijklijst, aldus [appellante].
4.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de minister in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] geen concreet geval heeft genoemd waarvan zij aannemelijk heeft gemaakt dat het op alle essentiële punten gelijk is aan haar geval, maar waarin de desbetreffende tolk wel in aanmerking is gekomen voor inschrijving in het register. Dat [appellante] een deel van het register heeft doorgenomen en daarbij gevallen is tegengekomen met informatie waaruit volgens haar blijkt dat de desbetreffende persoon niet voldoet aan de door de minister te stellen eisen, maakt niet dat zij daarmee haar beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende heeft gemotiveerd. Daarbij is van belang dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de minister terecht heeft gesteld dat de regelgeving de mogelijkheid biedt dat tolken dan wel vertalers worden ingeschreven in het register zonder in het bezit te zijn van een getuigschrift dan wel diploma. Dat kan bijvoorbeeld op grond van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 37 van de Wbtv of omdat de tolken dan wel vertalers anderszins hebben aangetoond te voldoen aan de door de minister gestelde eisen. Voorts overweegt de Afdeling dat, ook als de minister tolken of vertalers ten onrechte in het register heeft ingeschreven, de minister dan niet is gehouden die fout te herhalen.
Voor zover [appellante] argumenten aanvoert die betrekking hebben op haar aan de minister gerichte verzoek op grond van de Wob, wordt overwogen dat zij deze in de desbetreffende procedure naar voren had kunnen brengen, niet in deze procedure. Argumenten met betrekking tot haar verzoek tot verlenging van haar plaatsing op de uitwijklijst kan zij naar voren brengen in een daartoe strekkende procedure, derhalve evenmin in deze procedure. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013
97-671.