ECLI:NL:RVS:2013:BZ7705

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201202077/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers op basis van onvoldoende taalvaardigheid en ervaring

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om ingeschreven te worden in het Register beëdigde tolken en vertalers. De aanvraag werd op 1 oktober 2009 door de minister van Veiligheid en Justitie afgewezen, omdat [appellant] niet voldoende had aangetoond te voldoen aan de wettelijke competenties die vereist zijn voor inschrijving. De minister stelde dat [appellant] niet kon bewijzen dat hij de talen Koerdisch (Bahdini, Sorani, Kermandji) en Arabisch (Irakees) op hbo-niveau beheerst. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd, die oordeelde dat de minister in redelijkheid had kunnen afzien van het voorleggen van de aanvraag aan de commissie beëdigde tolken en vertalers.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 maart 2013 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.C.M. van Schijndel, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellant] niet had aangetoond dat hij de vereiste taalvaardigheid bezat, en dat hij ook niet voldeed aan de andere cumulatieve eisen voor inschrijving in het register.

In zijn hoger beroep betoogde [appellant] dat hij de talen op het vereiste niveau beheerst en dat hij voldoende bewijs had overgelegd ter ondersteuning van zijn claim. De Afdeling oordeelde echter dat de minister terecht had vastgesteld dat [appellant] geen diploma's of getuigschriften had overgelegd die zijn taalvaardigheid op hbo-niveau konden aantonen. De verklaring van A. Khalid, die door [appellant] was overgelegd, was onvoldoende om aan te tonen dat hij aan de eisen voldeed.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de minister om de aanvraag van [appellant] af te wijzen werd daarmee bekrachtigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201202077/1/A3
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 januari 2012 in zaak nr. 10/4238 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft de minister een aanvraag van [appellant] om hem in te schrijven in het Register beëdigde tolken en vertalers als tolk Nederlands - Koerdisch (Bahdini, Sorani, Kermandji) en Nederlands - Arabisch (Irakees) en als vertaler Koerdisch (Bahdini, Sorani en Kermandji) en Arabisch (standaard) naar het Nederlands afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2009 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te Den Haag en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv), eerste volzin, is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, is de minister verantwoordelijk voor het register.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1º een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of 3º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Ingevolge het tweede lid kan de minister onafhankelijke deskundigen aanwijzen die taal- en cultuurtoetsen kunnen afnemen waarmee tolken en vertalers kunnen aantonen dat ze beschikken over de desbetreffende wettelijke competenties.
Voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register is het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: Besluit inschrijving) vastgesteld.
Volgens artikel 3 kan, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, de raad in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie. Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
2. De minister heeft zich in het besluit van 28 oktober 2009 op het standpunt gesteld dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond te voldoen aan de wettelijke competenties als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv, omdat [appellant] niet objectief heeft aangetoond het Koerdisch (Bahdini, Sorani en Kermandji) en Arabisch (standaard en Irakees) op hbo-niveau te beheersen. Hierdoor bestond ook geen aanleiding de aanvraag voor te leggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers, bedoeld in artikel 3 van het Besluit inschrijving, aldus de minister. [appellant] heeft voorts niet aangetoond over minimaal vijf jaren ervaring als beroepstolk of vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q. vertaalrichting te beschikken, aldus de minister.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond het Koerdisch (Bahdini, Sorani en Kermandji) en Arabisch (standaard en Irakees) op het vereiste niveau te beheersen. Nu [appellant] voorts niet voldoet aan één van de cumulatieve vereisten zoals opgenomen in artikel 3 van het Besluit inschrijving, heeft de minister er in redelijkheid van kunnen afzien het verzoek voor te leggen aan de commissie en het verzoek tot inschrijving mogen afwijzen, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij de bedoelde talen op het vereiste hbo-niveau beheerst. Hij voert aan dat hij diverse stukken heeft overgelegd ter toelichting van zijn taalvaardigheid. Verder wijst hij op een in beroep overgelegde verklaring van A. Khalid.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201011478/1/H3), vloeit uit artikel 3 van de Wbtv, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Bbtv, en bezien in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 8, blz. 8-9), voort dat een tolk onderscheidenlijk vertaler slechts voor inschrijving in het register in aanmerking komt indien hij de taal waarvoor hij wenst te worden ingeschreven op hbo-niveau beheerst, waarbij het op de weg van de tolk ligt om dit aan te tonen.
[appellant] heeft in bezwaar en bij de rechtbank stukken overgelegd met betrekking tot zijn werkervaring. Uit die stukken volgt weliswaar dat hij voldoet aan het door Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (hierna: TVCN) gewenste niveau en dat zowel TVCN als de Immigratie- en Naturalisatiedienst tevreden zijn over zijn werkzaamheden als tolk, maar de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de stukken niet volgt dat [appellant] de desbetreffende talen op het vereiste hbo-niveau beheerst.
In het besluit van 28 oktober 2009 en in het verweerschrift in beroep is de minister ingegaan op de overige door [appellant] overgelegde stukken. De Afdeling is van oordeel dat de minister zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen diploma’s en andere getuigschriften heeft overgelegd waaruit opgemaakt kan worden dat hij de desbetreffende talen op hbo-niveau beheerst.
De door [appellant] overgelegde verklaring van A. Khalid leidt evenmin tot een ander oordeel nu deze verklaring slechts ziet op het Koerdisch (Surani en Badhini) en op grond van deze verklaring niet kan worden vastgesteld dat [appellant] deze talen op hbo-niveau beheerst. Deze verklaring geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister ten onrechte heeft geweigerd [appellant] in het register in te schrijven.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid heeft kunnen afzien van voorlegging van het verzoek van [appellant] aan de commissie en het verzoek tot inschrijving in het register heeft mogen weigeren.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013
176-782.