ECLI:NL:RVS:2013:BZ7674

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207368/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • G.J. Deen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor woningbouw in Woudenberg en bezwaar van omwonende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn bezwaar tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning was verleend voor het oprichten van een woning met bijgebouw op het perceel Zegheweg ongenummerd te Woudenberg. Het college had op 1 juli 2011 de vergunning verleend, maar [appellant] was het daar niet mee eens en had bezwaar gemaakt. Dit bezwaar werd op 11 november 2011 door het college ongegrond verklaard, waarna [appellant] in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde op 15 juni 2012 dat het beroep ongegrond was, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 10 april 2013 behandeld. Tijdens de zitting op 25 februari 2013 zijn zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd. De Raad overweegt dat [appellant] wel degelijk een procesbelang heeft, ondanks het standpunt van het college dat hij geen direct belang zou hebben. De afstand van de op te richten woning tot de perceelsgrenzen van [appellant] en zijn familieleden werd in de overwegingen meegenomen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan past binnen de bestemmingsplannen en dat de vergunning terecht is verleend.

Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad van State oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201207368/1/A1.
Datum uitspraak: 10 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Woudenberg (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 juni 2012 in zaken nrs. 11/4257 en 12/1138 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een woning met bijgebouw op het perceel Zegheweg ongenummerd (thans [locatie A]) te Woudenberg.
Bij besluit van 11 november 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] tegen het besluit van 11 november 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nog nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2013, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door B. Bouwman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] woont op het adres [locatie B] te Woudenberg. Op het naastgelegen perceel [locatie C] is een aannemersbedrijf gevestigd, dat door familieleden van [appellant] wordt geëxploiteerd. De kortste afstand van de op te richten woning tot de noordwestelijke perceelsgrens van [locatie B] is ongeveer 49 meter. De kortste afstand van de op te richten woning tot de noordwestelijke perceelsgrens van [locatie C] bedraagt ongeveer 83 meter.
2. Het in het verweerschrift door het college ingenomen standpunt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, nu [appellant] geen direct belang heeft bij de door hem aangevoerde beroepsgrond, wordt niet gevolgd. Nog daargelaten dat, anders dan het college meent, in de onderhavige procedure niet het zogeheten relativiteitsvereiste geldt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] zich verzet tegen de bouw van een woning op een afstand van minder dan 50 meter van zijn perceel en dat vernietiging van de verleende omgevingsvergunning aan realisering van het bouwplan in de weg staat, zodat daarmee het procesbelang van [appellant] is gegeven.
3. Weliswaar stelt [appellant] terecht dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte als vaststaand feit is aangenomen dat de moeder en broer van [appellant] op [locatie C] wonen, maar dit leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu deze onjuistheid niet van invloed is op de aan de uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de agrarische bestemming van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995". Hiertoe voert hij aan dat het perceel waarop het bouwplan is voorzien, is gelegen binnen 50 meter van de westelijke perceelgrens van [locatie B] en daarmee valt in de zone waarvoor het bestemmingsplan "Het Groene Woud" niet geldt. Hij verwijst hiertoe naar de uitspraken van de Afdeling van 10 februari 2010 in zaak nr. 200903635/1/R2 en 14 juli 2010 in zaak nr. 200904789/1/R2 (www.raadvanstate.nl).
4.1. Dit betoog faalt. De Afdeling heeft bij voormelde uitspraak van 14 juli 2010 het besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht van 26 mei 2009 tot goedkeuring van het bestemmingsplan "Het Groene Woud" vernietigd, voor zover binnen een afstand van 50 meter van de westelijke perceelsgrens van het perceel [locatie C] goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woongebied" en de aanduiding "zone III" gedeeltelijk met de aanduiding "uitbreiding na 2015" dan wel de aanduiding " uitbreiding 2005-2015". De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat slechts sprake is van een zone van 50 meter vanaf de westelijke perceelsgrens van [locatie C] en dat in voormelde uitspraak niet een zone met betrekking tot [locatie B] is vastgesteld. De door [appellant] aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2010 werpt hierop geen ander licht. Deze uitspraak ziet op het bestemmingsplan "Bedrijventerrein", dat zich niet uitstrekt over het perceel waarop het bouwplan is voorzien. Voor zover [appellant] er op heeft gewezen dat de voorzitter van de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening wel een zone vanaf beide percelen heeft vastgesteld, wordt overwogen dat de getroffen voorziening na de uitspraak van 14 juli 2010 in de bodemprocedure is vervallen.
Nu het bouwplan is gesitueerd op een afstand van ongeveer 83 meter van de westelijke perceelsgrens van [locatie C] en derhalve buiten de zone waarvan in voormelde uitspraak van 14 juli 2010 sprake is, heeft de rechtbank terecht overwogen dat ter plaatse van de voorziene woning het bestemmingsplan "Het Groene Woud" geldt en het bouwplan past binnen de op het perceel rustende bestemming "Woongebied".
5. Het bouwplan is in verband met de diepte van de voorziene serre in strijd met de bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan "Het Groene Woud". Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de bij het Besluit omgevingsrecht behorende bijlage II, voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de verlening van de omgevingsvergunning ten onrechte de in de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgenomen richtafstanden niet in acht heeft genomen, waardoor ter plaatse van het bouwplan geen aanvaardbaar woon- een leefklimaat kan worden gegarandeerd. Voorts vreest [appellant] dat de huidige bedrijvigheid op het perceel [locatie B] in gevaar komt ten gevolge van het bouwplan.
6.1. Zoals hiervoor overwogen, past de voorziene woning binnen de op het perceel rustende woonbestemming van het bestemmingsplan "Het Groene Woud". Het bestemmingsplan maakt woningbouw ter plaatse mogelijk. In de bestemmingsplanprocedure is reeds aan de orde geweest welke afstanden tussen de in het bestemmingsplan voorziene woningbouw, waaronder het onderhavige bouwplan, en de bedrijvigheid op de percelen [locatie B] en [locatie C] moeten worden aangehouden, waarbij tevens akoestisch onderzoek is betrokken. Omdat de woning op het perceel [locatie B] gelet op voormelde uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2010 als een burgerwoning is aan te merken, is deze woning reeds bepalend geacht voor de op het perceel [locatie B] bestaande bedrijfsmogelijkheden, zodat de voorziene woning hierin geen wijziging brengt. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de burgerwoning op het perceel [locatie B] is gelegen tussen de gronden waarop de bedrijfsactiviteiten plaats vinden en de in het bestemmingsplan "Het Groene Woud" voorziene woningen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om hier thans anders over te oordelen. Nu gelet op de bestaande en vergunde bedrijfsactiviteiten op [locatie B] evenmin grond bestaat om aan te nemen dat de hinder hiervan zodanig is, dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning kon verlenen voor het bouwplan. Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013
604.