ECLI:NL:RVS:2013:BZ7661

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201208037/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dirk III straat 22 te Nieuw-Lekkerland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 april 2013 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Dirk III straat 22" dat op 28 juni 2012 door de raad van de gemeente Nieuw-Lekkerland, thans gemeente Molenwaard, is vastgesteld. Het plan voorziet in de realisatie van een kerkgebouw en een woning op het betreffende perceel. Een appellant, wonend in de nabijheid, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij zich niet kan verenigen met de bouw van de kerk, met name vanwege de maximale bouwhoogte van 12 meter die volgens hem niet past in de omgeving. Hij betoogt dat het vorige bestemmingsplan, dat uit 1984 dateert, onvoldoende is onderzocht in relatie tot de huidige situatie en dat de bouwhoogte afwijkt van de toegestane hoogte in het bestemmingsplan "Bebouwde kom Nieuw-Lekkerland en Kinderdijk". De raad heeft echter gesteld dat de bouwmogelijkheden in het nieuwe plan zijn beperkt en dat de maximale bouwhoogte van 12 meter in overeenstemming is met de bestaande bebouwing.

Daarnaast heeft de appellant zorgen geuit over de gevolgen van de kerk voor zijn woon- en leefklimaat, met name geluidsoverlast en vermindering van zonlicht. De raad heeft betoogd dat de afstand van de kerk tot de woning van de appellant ongeveer 30 meter bedraagt en dat de geluidoverlast van de kerk minder zal zijn dan die van de eerder aanwezige basisschool. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van de appellant.

Verder heeft de appellant bezorgdheid geuit over verkeers- en parkeeroverlast door de realisatie van de kerk met 630 zitplaatsen. De raad heeft aangegeven dat de verkeersbewegingen binnen de capaciteit van de bestaande wegenstructuur kunnen worden afgewikkeld en dat er voldoende parkeerplaatsen op het terrein van de kerk worden gerealiseerd. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om aan de redelijkheid van de raad te twijfelen en heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De uitspraak bevestigt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201208037/1/R4.
Datum uitspraak: 10 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard,
en
de raad van de gemeente Nieuw-Lekkerland, thans gemeente Molenwaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Dirk III straat 22" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door J.M. Küpers en mr. P. Hugense, beiden werkzaam bij de gemeente, en C. Stuij, is verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord de Hersteld Hervormde Gemeente Nieuw-Lekkerland, vertegenwoordigd door de voorzitter L.M. de Groot en de penningmeester T.A. Vonk.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in de realisatie van een kerkgebouw en een woning op het perceel Dirk III straat 22 te Nieuw-Lekkerland.
2. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover dat voorziet in de realisatie van een kerkgebouw. Hij betoogt dat het vorige plan de bouw van een kerk weliswaar al mogelijk maakte, maar, aangezien dat plan dateert uit 1984, bij de vaststelling van het onderhavige plan onvoldoende is onderzocht of de in het plan voorziene kerk, mede gelet op de toegestane maximale bouwhoogte van 12 meter, nog passend is in de omgeving. Hij wijst er in dit verband op dat deze bouwhoogte afwijkt van de in het bestemmingsplan "Bebouwde kom Nieuw-Lekkerland en Kinderdijk" toegestane maximale bouwhoogte, die volgens hem 6 meter bedraagt.
2.1. De raad stelt dat ook op grond van het vorige plan "Dorpslaan Oost" op de gronden op het perceel Dirk III straat 22 de bouw van een kerk mogelijk was en dat de op grond van dat plan toegestane bouwmogelijkheden in het onderhavige plan zijn beperkt. De raad wijst in dit verband op het kleinere bouwvlak en de lagere bouwhoogte.
2.2. In het plan bedraagt de maximale bouwhoogte binnen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk", bestemd voor de realisering van een kerkgebouw, ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.2, aanhef en sub b, van de planregels, bezien in samenhang met de verbeelding, 12 meter. Anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, bedraagt de in het bestemmingsplan "Bebouwde kom Nieuw-Lekkerland en Kinderdijk" toegestane maximale bouwhoogte voor de direct aan het plangebied grenzende gronden ingevolge artikel 24, lid 24.2, onder 24.2.2, aanhef en sub e, van de planregels van dat plan, bezien in samenhang met de verbeelding, 11 meter. Mede in aanmerking genomen de bebouwing die feitelijk aanwezig is in de directe omgeving en die in hoofdzaak bestaat uit woningen met twee bouwlagen plus een kap, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan toegestane maximale bouwhoogte van 12 meter onvoldoende aansluit bij de bestaande omgeving. Overigens bedroeg de maximale bouwhoogte voor gebouwen ten tijde van het vorige plan "Dorpslaan Oost", dat dateert uit 1984, op grond van de van toepassing zijnde gemeentelijke bouwverordening, ter plaatse 15 meter.
3. [appellant] betoogt dat de in het plan voorziene realisering van de kerk zal leiden tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hiertoe voert hij aan dat ten onrechte niet wordt voldaan aan de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen richtafstand van 30 meter voor geluid, nu de kerk binnen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" is voorzien op kortere afstand van zijn woning op het perceel Jan van Arkelstraat 43. Volgens [appellant] is ten onrechte geen akoestisch onderzoek verricht naar geluidoverlast als gevolg hiervan. Voorts vreest [appellant] vermindering van zonlicht.
3.1. De raad stelt dat het plan in zoverre niet leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. Volgens de raad bedraagt de afstand van de kerk tot de woning van [appellant] ongeveer 30 meter. De raad wijst voorts op het feit dat het bouwvlak samenvalt met de locatie van de bestaande basisschool die tot kerk wordt verbouwd. De school met buitenspelende kinderen bracht vijf dagen per week geluid voort, zodat na de realisering van de kerk de geluidoverlast zal afnemen, aldus de raad. De raad stelt voorts dat uit de indicatieve zonstudie blijkt dat uitsluitend in de maanden november, december en februari sprake is van minder zonlicht op het perceel van [appellant] als gevolg van het plan in zoverre.
3.2. De raad heeft bij de vaststelling van het plan aansluiting gezocht bij de VNG-brochure waarin staat dat voor kerkgebouwen ten opzichte van gevoelige functies, zoals wonen, een richtafstand van 30 meter voor geluid geldt. De raad heeft daarbij in redelijkheid de afstand tussen de woning van [appellant] en het bouwvlak waarbinnen de bebouwing kan worden opgericht bepalend kunnen achten, aangezien aannemelijk is dat het geluid als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling voornamelijk wordt voortgebracht vanuit het kerkgebouw, dat uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gerealiseerd. De afstand van het bouwvlak tot de woning van [appellant] bedraagt blijkens de verbeelding 30 meter, waardoor aan de richtafstand uit de VNG-brochure wordt voldaan. [appellant] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat met inachtneming van voornoemde richtafstand in zoverre geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse kan worden gewaarborgd. Voor zover [appellant] betoogt dat ten onrechte is afgezien van onderzoek naar geluidhinder als gevolg van toenemend verkeer, heeft de raad zich, gezien de aard en omvang van de ontwikkelingen waarin het plan voorziet, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de te verwachten intensiteiten zodanig zijn dat op voorhand niet aannemelijk is dat onaanvaardbare geluidhinder zal ontstaan. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid van de VNG-brochure heeft kunnen uitgaan en evenmin voor het oordeel dat de raad ten onrechte heeft afgezien van nader akoestisch onderzoek.
Met betrekking tot de door [appellant] gestelde vermindering van zonlicht overweegt de Afdeling als volgt. In de opgestelde bezonningsstudie is de bezonning op verschillende data en op verschillende tijdstippen met afbeeldingen weergegeven. Uit de bezonningsstudie is af te leiden dat bij de woning van [appellant] alleen in de maanden november, december en februari in de ochtenduren vermindering van bezonning van enige betekenis zal optreden vanwege de in het plan voorziene bebouwing. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de verslechtering van de zoninval zodanig is dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen aan een ongewijzigde bezonning van het perceel van [appellant] een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de met het plan gediende belangen.
4. [appellant] betoogt dat de verkeersaantrekkende werking door de realisering van een kerkgebouw met 630 zitplaatsen tot verkeers- en parkeeroverlast leidt. Voorts is volgens hem onduidelijk hoe is verzekerd dat, zoals de raad stelt, voor het verkeer van en naar de kerkdiensten eenrichtingsverkeer wordt ingesteld op de parkeerplaats van de kerk, zodat alleen het uitgaande verkeer langs zijn woning zal rijden.
[appellant] betoogt voorts dat onvoldoende is aangetoond dat over voldoende parkeerplaatsen kan worden beschikt. Hij voert hiertoe aan dat de raad bij de inventarisatie van de parkeerbehoefte de door het CROW gestelde minimumnorm van 0,1 parkeerplaats per zitplaats heeft gehanteerd, maar ten onrechte niet heeft onderzocht of de ondergrens van 0,1 geschikt is voor de in het plan voorziene ontwikkeling. Dit is volgens hem temeer van belang nu de parkeerberekening niet klopt, omdat daarin ten onrechte de tien parkeerplaatsen naast de te bouwen woning op het desbetreffende perceel zijn meegeteld in de parkeervoorziening van het plan. Deze parkeerplaatsen zijn volgens [appellant] niet bereikbaar door middel van een toerit.
4.1. De raad stelt dat de verkeersaantrekkende werking van de kerk niet zodanig is dat een onaanvaardbare situatie ontstaat. De door het plan veroorzaakte verkeersbewegingen kunnen volgens de raad binnen de capaciteit van de bestaande wegenstructuur worden afgewikkeld.
De raad stelt voorts dat de door hem gehanteerde norm van 0,15 parkeerplaats per zitplaats voldoende is, omdat een groot deel van de kerkgangers niet met de auto komt. Het plan voorziet in een kerkgebouw met 630 zitplaatsen, zodat 94 parkeerplaatsen nodig zijn om aan de parkeerbehoefte te voldoen. De raad heeft toegelicht dat het plan ruimte biedt aan 94 parkeerplaatsen op het eigen terrein van de kerk.
4.2. De raad heeft de verkeersgeneratie van de in het plan voorziene ontwikkeling bepaald aan de hand van de kencijfers van het CROW, omgerekend naar het aantal motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal). In de plantoelichting staat, zoals de raad ter zitting nader heeft toegelicht, dat het plangebied, naast de te realiseren in- en uitrit aan de Jacoba van Beierenstraat, mede wordt ontsloten via de Dirk III straat, waar een nieuwe in- en uitrit zal worden aangelegd. Deze weg sluit in westelijke richting aan op de Jan van Arkelstraat, waar de woning van [appellant] staat. Niet in geschil is dat voornoemde wegen tot een 30 km-zone behoren. Blijkens paragraaf 8.2.3 van de "ASVV 2004, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" van het CROW wordt voor dergelijke wegen doorgaans een verkeersintensiteit van 5.000 tot 6.000 mvt/etmaal aanvaardbaar geacht. De verkeersintensiteit in de Jan van Arkelstraat is berekend aan de hand van in 2008 uitgevoerde tellingen, volgens welke tellingen de verkeersintensiteit ter plaatse 500 mvt/etmaal bedraagt. De verkeersintensiteit op voornoemde weg ligt derhalve ver onder de maximaal toelaatbare intensiteit van 5.000-6.000 mvt/etmaal. [appellant] heeft de verkeerstellingen niet bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestaande wegenstructuur toereikend is voor de afwikkeling van de door het plan veroorzaakte verkeersbewegingen.
Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat onduidelijk is hoe voor de parkeerplaatsen het eenrichtingsverkeer tijdens de kerkdiensten zal worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat het feitelijk gebruik van de in het plan mogelijk gemaakte parkeervoorzieningen niet kan worden geregeld in een bestemmingsplan en derhalve thans niet ter toetsing voorligt.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet tot ernstige verkeersoverlast zal leiden.
4.3. In de plantoelichting staat dat bij het bepalen van de parkeerbehoefte de parkeernormen van het CROW zijn gebruikt. Uit de CROW-normen die van toepassing zijn op religieuze gebouwen blijkt dat voor een kerkgebouw met 630 zitplaatsen een minimale norm van 0,1 parkeerplaats per zitplaats geldt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat voor de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen een - ruimere - norm van 0,15 per zitplaats is gehanteerd, zodat voor de in het plan voorziene ontwikkeling 94 parkeerplaatsen nodig zijn, die op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. [appellant] heeft geen argumenten naar voren gebracht op grond waarvan de raad in dit geval niet in redelijkheid de norm van 0,15 parkeerplaats per zitplaats als uitgangspunt heeft kunnen nemen om het benodigde aantal parkeerplaatsen te berekenen. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat is uitgegaan van een verkeerd aantal zitplaatsen. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het plan niet de realisering van parkeerplaatsen mogelijk maakt waarvan de afmetingen in overeenstemming zijn met de van toepassing zijnde CROW-normen.
Met betrekking tot de stelling van [appellant] dat de tien parkeerplaatsen die zijn gesitueerd naast de te bouwen woning op het desbetreffende perceel niet kunnen worden meegeteld bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat bij deze parkeerplaatsen, die via andere parkeerplaatsen worden ontsloten, door middel van bordjes en aanwijzingen wordt geregeld dat de aangrenzende parkeerplaatsen als laatste worden benut. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat deze parkeerplaatsen ten onrechte zijn meegeteld bij de berekening van het aantal te realiseren parkeerplaatsen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden voorzien.
5. [appellant] betoogt dat in het plan ten onrechte geen groenbestemming is opgenomen voor een strook grond als afscheiding tussen de kerk en naastgelegen woningen. De bestemming "Maatschappelijk" maakt volgens hem geen groenstrook mogelijk.
5.1. De raad stelt dat de realisatie van een groenstrook niet strijdig is met de bestemming "Maatschappelijk". Volgens de raad is vanwege een keurvoorschrift van het Waterschap de totale oppervlakte aan verharding op het desbetreffende perceel beperkt waardoor het ook anderszins verzekerd is dat een groenstrook zal worden gerealiseerd.
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor voorzieningen ten behoeve van religie; één en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en parkeervoorziening. De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 3, lid 3.1, van de planregels op de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" groen is toegestaan, nu een groenstrook kan worden aangemerkt als bijbehorende voorziening. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat voornoemde bestemming aan de realisering van een groenstrook in de weg zou staan.
6. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze.
[appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013
568-650.