201203329/1/A4.
Datum uitspraak: 10 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Roggel, gemeente Leudal,
het college van burgemeester en wethouders van Leudal,
verweerder.
Bij besluit van 28 februari 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een rundveehouderij op het perceel [locatie] te Roggel.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 januari 2013 heeft het college het besluit van 28 februari 2012 ingetrokken en opnieuw een revisievergunning verleend voor de inrichting.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door drs. H.P.W. Havens, en het college, vertegenwoordigd door W.H.J. Boonen en ing. H.W.P. van Roij, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. M. Peeters, advocaat te Helmond, gehoord.
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht van de Invoeringswet Wabo volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. Bij besluit van 10 januari 2013 heeft het college het besluit van 28 februari 2012 ingetrokken en opnieuw een revisievergunning verleend voor de inrichting. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van rechtswege geacht mede onderwerp te zijn van dit geding.
3. Ter zitting heeft [appellant] het beroep tegen het besluit van 28 februari 2012 ingetrokken. Het geding is derhalve beperkt tot het beroep tegen het besluit van 10 januari 2013.
4. [appellant] vreest geluidhinder als gevolg van het mixen, oppompen en afvoeren van mest ter hoogte van stal 4.
4.1. De activiteiten waarvan [appellant] geluidhinder vreest, zijn in het "Akoestisch onderzoek Industrielawaai; [locatie] te Roggel" van Milieu Adviesbureau M&A van 11 oktober 2011 betrokken in de representatieve bedrijfssituatie 2. Voor die bedrijfssituatie heeft het college op grond van het akoestisch rapport in vergunningvoorschrift 6.2 geluidgrenswaarden gesteld. Ter zitting heeft [appellant] bevestigd dat de gehanteerde geluidgrenswaarden voldoen aan de "Beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid" van de gemeente Leudal. Gelet hierop, biedt de enkele vrees van [appellant] voor geluidhinder geen grond voor het oordeel dat de geluidgrenswaarden niet deugdelijk zijn. Voor zover [appellant] vreest dat [vergunninghouder] niet aan die waarden zal voldoen, betreft dat een kwestie van handhaving.
5. [appellant] vreest ook geurhinder als gevolg van de ventilatiewand aan de westzijde van stal 4. Die wand mag onder de in vergunningvoorschrift 8.1.5 vermelde omstandigheden geopend zijn. Volgens [appellant] is een goede werking van de ventilatiewand onvoldoende gewaarborgd met de voorschriften 8.1.5 en 8.1.6, waardoor een emissiepunt kan ontstaan binnen een afstand van 100 m van een woning. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst [appellant] naar de adviesmemo "Beoordeling nader geuronderzoek veehouderij [vergunninghouder], [locatie] te Roggel" van 31 januari 2013 van De Roever Omgevingsadvies en een rapport van Van der Voorst Klimaatbeheersing van 27 januari 2013.
5.1. In reactie op het betoog van [appellant] heeft [vergunninghouder] een advies overgelegd van G&O Consult van 11 februari 2013. Daarin wordt een wijziging van de vergunningvoorschriften 8.1.5 en 8.1.6 voorgesteld om te waarborgen dat er geen emissiepunt is gelegen binnen een afstand van 100 m van een woning. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven hier mee in te stemmen. Gelet hierop, slaagt de beroepsgrond.
6. Het beroep is gegrond. Het besluit van 10 januari 2013 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het de voorschriften 8.1.5 en 8.1.6 betreft. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door gewijzigde vergunningvoorschriften 8.1.5 en 8.1.6 aan de vergunning te verbinden, waarmee alle partijen ter zitting hebben ingestemd, en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 10 januari 2013.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leudal van 10 januari 2013, voor zover het de vergunningvoorschriften 8.1.5 en 8.1.6 betreft;
III. bepaalt dat voorschriften 8.1.5 en 8.1.6 aan de vergunning worden verbonden die als volgt luiden:
In afwijking van voorschrift 8.1.2 mag de ventilatiewand, welke binnen 100 meter van een geurgevoelig object is gelegen, geopend zijn, indien wordt voldaan aan de navolgende eisen;
• De windrichting valt in klasse -30 t/m -150 en de windsnelheid is groter dan 2 m/s
• De onderdruk binnen stal 4 bedraagt 5 Pa of meer"
Om de goede werking van het ventilatiesysteem in de stal te waarborgen dient deze voorzien te worden van een automatisch natuurlijk ventilatiesysteem met weerstation, zoals omschreven in bijlage 1 van het geurrapport, en een drukmeter. In afwijking van bijlage 1 van het geurrapport dient het weerstation geïnstalleerd te worden aan de westzijde van de stal op 2 meter van de gevel en op ca. 3,5 meter hoogte, halverwege de ventilatiewand welke is gelegen binnen 100 meter van een geurgevoelig object. De drukmeter dient geïnstalleerd te worden aan de bovenzijde van de inlaatopening binnen 100 meter van een geurgevoelig object.";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 10 januari 2013;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leudal tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.281,50 (zegge: twaalfhonderdeenentachtig euro en vijftig cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leudal aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013