201206501/1/A2.
Datum uitspraak: 10 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 mei 2012 in zaak nr. 12/205 in het geding tussen:
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).
Bij besluit van 28 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] voor 2009 verleende voorschot tegemoetkoming kinderopvangtoeslag herzien en gesteld op € 11.906.
Bij besluit van 29 juni 2011 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] voor 2009 toegekende kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 12.636 en € 333 teruggevorderd.
Bij besluit van 19 december 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellante] tegen het besluit van 28 augustus 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit herzien.
Bij besluit van 3 januari 2012 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] voor 2009 toegekende kinderopvangtoeslag gewijzigd vastgesteld op nihil en € 12.636 teruggevorderd.
Bij uitspraak van 23 mei 2012 heeft de rechtbank de door [appellante] tegen de besluiten van 19 december 2011 en 3 januari 2012 ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E.J. Joosten, advocaat te Utrecht, vergezeld van N.C. Scheltus, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde [appellante] in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen. [appellante] heeft dat gedaan bij brief van 12 maart 2013. De Belastingdienst heeft hierop bij brief van 20 maart 2013 gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nadere behandeling van de zaak ter zitting achterwege gebleven. De Afdeling heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind.
Ingevolge artikel 18, eerste lid van de Awir, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. Bij besluit van 28 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] verleende voorschot tegemoetkoming kinderopvangtoeslag voor 2009 herzien en gesteld op € 11.906.
Bij besluit van 29 juni 2011 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] voor 2009 toegekende kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 12.636 en € 333 teruggevorderd.
Bij besluit van 19 december 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellante] tegen het besluit van 28 augustus 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, omdat zij niet aan alle voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een voorschot kinderopvangtoeslag, nu zij niet heeft aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. De Belastingdienst heeft gesteld dat het besluit van 28 augustus 2010 wordt herzien (lees: herroepen) en dat [appellante] het teveel betaalde voorschot kinderopvangtoeslag moet terugbetalen.
Bij besluit van 3 januari 2012 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] voor 2009 toegekende kinderopvangtoeslag gewijzigd vastgesteld op nihil en € 12.636 teruggevorderd.
3. De rechtbank heeft de besluiten van 19 december 2011 en 3 januari 2012 wegens een motiveringsgebrek vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, omdat de [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en daarom geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten, heeft miskend dat de Belastingdienst de verleende kinderopvangtoeslag ten onrechte gewijzigd heeft vastgesteld naar aanleiding van een bezwaarprocedure over de herziening van het verleende voorschot. Verder voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de gewijzigde vaststelling van de aan haar verleende kinderopvangtoeslag op nihil in strijd is met artikel 21, eerste lid, van de Awir.
4.1. De Belastingdienst kan een reeds toegekende tegemoetkoming kinderopvangtoeslag met toepassing van artikel 21, eerste lid, van de Awir herzien, op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner wist of behoorde te weten dat dit onjuist is. De bepalingen van de Awir bieden geen grond voor het oordeel dat dit artikel buiten toepassing blijft naar aanleiding van een bezwaarprocedure over de herziening van het verleende voorschot kinderopvangtoeslag, zoals [appellante] heeft gesteld.
Bij brief van 13 mei 2011 heeft de Belastingdienst naar aanleiding van het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen de herziening van het verleende voorschot kinderopvangtoeslag voor 2009, medegedeeld dat een voorwaarde voor kinderopvangtoeslag is dat de aanvrager kosten heeft gemaakt voor de genoten kinderopvang. De Belastingdienst heeft haar verzocht om kopieën van betaalbewijzen over te leggen waaruit blijkt dat zij die kosten in 2009 heeft gemaakt. [appellante] heeft hierop bij brief van 25 mei 2011 aan de Belastingdienst te kennen gegeven dat zij de gevraagde betaalbewijzen niet heeft. Voorts heeft zij medegedeeld dat zij geen bankafschriften over kan leggen, omdat alle betalingen via het gastouderbureau zijn gelopen. Onder deze omstandigheden behoorde [appellante] te weten dat de vaststelling op 29 juni 2011 van de aan haar voor 2009 toegekende kinderopvangtoeslag op € 12.636 onjuist was.
Verder heeft [appellante] op 12 juli 2011, tijdens de mondelinge behandeling van het door haar gemaakte bezwaar tegen de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag 2009, medegedeeld dat zij in 2009 geen bijdrage voor kinderopvang heeft betaald en derhalve geen kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Dit is een omstandigheid waarvan de Belastingdienst bij de vaststelling op 29 juni 2011 van de aan haar voor 2009 toegekende kinderopvangtoeslag niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming bij besluit van 29 juni 2011 vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank in het betoog van [appellante] terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag in strijd met artikel 21, eerste lid, van de Awir gewijzigd heeft vastgesteld op nihil. De rechtbank heeft in de in beroep door [appellante] overgelegde bankafschriften, die zij in hoger beroep deels nogmaals heeft overgelegd, en in het gestelde bezit van kwitanties, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat zij niettemin aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2009 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, omdat deze betaalbewijzen in strijd zijn met de door haar eerder gedane schriftelijke en mondelinge mededelingen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013