201211843/1/R4 en 201211843/2/R4.
Datum uitspraak: 5 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo,
de raad van de gemeente Tynaarlo,
verweerder.
Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Tynaarlo kern" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 maart 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door drs. E.D.F. de Boer en R.B. Mienstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er zijn nog stukken ontvangen van de raad en van [appellant]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het plan is conserverend van aard en voorziet in een actualisatie van de juridisch-planologische regeling voor de kern van Tynaarlo.
3. Het beroep van [appellant] heeft betrekking op de planregeling voor het tankstation met tankshop aan de Dorpsstraat 1 te Tynaarlo en voor het perceel aan de Vriezerweg 1 te Tynaarlo.
4. [appellant] voert aan dat de cultuurhistorische waardenkaart en de door Drents Plateau opgestelde redengevende omschrijving voor de toekenning van de aanduiding "beeldbepalend" aan de woning op het perceel Vriezerweg 1 te Tynaarlo niet ter inzage hebben gelegen.
4.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing met dien verstande dat in dat artikel enkele aanvullende voorschriften worden gegeven.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 6:22, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
4.2. Naar het oordeel van de voorzitter dient de redengevende omschrijving te worden aangemerkt als een op het ontwerpbesluit betrekking hebbend stuk. Dit stuk heeft in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb niet met het ontwerpplan ter inzage gelegen. De voorzitter ziet echter aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat [appellant] deze redengevende omschrijving inmiddels heeft ingezien en daarop heeft kunnen reageren. Verder heeft de raad in het ontwerpplan, dat van 8 juni 2012 tot 20 juli 2012 ter inzage heeft gelegen, vermeld naar welke aspecten is gekeken bij de beoordeling of een pand beeldbepalend is. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk dat andere belanghebbenden dan [appellant] hebben afgezien van het naar voren brengen van zienswijzen omdat de redengevende omschrijving niet bij het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen.
5. [appellant] keert zich tegen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend" voor de boerderij op het perceel. Volgens hem is de toekenning van deze aanduiding niet dan wel onvoldoende gemotiveerd en is ten onrechte geen belangenafweging gemaakt. [appellant] voert voorts aan dat de begripsbepaling van "beeldbepalend" in artikel 1, aanhef en onder i, van de planregels onvoldoende duidelijk is. Bovendien betoogt hij dat de bescherming van architectonische kwaliteiten niet in het bestemmingsplan dient te geschieden. Hij betoogt dat het voorbarig is om op grond van een structuurvisie die nog niet door de raad is vastgesteld, een aanduiding in het bestemmingsplan op te nemen.
5.1. De raad betoogt dat de aanduiding is aangebracht op panden die een meerwaarde in het straatbeeld vormen. Daarbij is gekeken naar de gaafheid, de ligging, de cultuurhistorie en de zeldzaamheid van het pand. Het pand aan de Vriezerweg 1 is van beeldbepalende waarde vanwege de bouwvorm, de ligging aan het begin van het dorp en de cultuurhistorische waarde in verband met de relatie met het agrarisch gebruik. De boerderij had in het bestemmingsplan "Tynaarlo 1991" de aanduiding "ten behoeve van de opbouw, het behoud en het herstel van maatschappelijke en cultuurhistorische waarden".
5.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, van de planregels wordt in deze regels onder beeldbepalend verstaan, een te beschermen bouwwerk of object van vroege cultuur, bewoning of nijverheid, dat niet onder de Monumentenwet 1988 valt of als gemeentelijk monument is aangewezen.
5.3. In het bestemmingsplan "Tynaarlo 1991" was aan het perceel aan de Vriezerweg 1 een aanduiding toegekend "ten behoeve van de opbouw, het behoud en het herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden". De raad heeft op grond van de door Drents Plateau opgestelde redengevende omschrijving beoordeeld in hoeverre de cultuurhistorische waarde nog aanwezig was. Op grond daarvan is aan de boerderij op het perceel de waarde "beeldbepalend" toegekend. Aan de toekenning van deze aanduiding lag in de eerste plaats ten grondslag dat de boerderij het agrarisch verleden van het dorp zichtbaar houdt. De boerderij is voorts volgens de redengevende omschrijving uniek, omdat het een boerderij van het krimpentype is, met een symmetrische indeling van de voorgevel met de entree in de middenas en glas in lood in de bovenlichten. Vervolgens is in de redengevende omschrijving vermeld dat de boerderij een beeldbepalende en kenmerkende ligging aan de entree van het dorp en een redelijke staat van gaafheid heeft. De boerderij vertoont ten slotte samenhang met de bebouwingsstructuur van verschillende boerderijen aan de zuidzijde van de Dorpsstraat, aldus de redengevende omschrijving.
5.4. De voorzitter overweegt dat de raad de toekenning van de aanduiding "beeldbepalend" aan de boerderij aan de Vriezerweg 1 hiermee deugdelijk heeft gemotiveerd. Anders dan door [appellant] is betoogd, heeft deze aanduiding, zoals ook blijkt uit de gegeven motivering, niet alleen betrekking op architectonische aspecten, maar tevens op ruimtelijke aspecten. De definitie van het begrip "beeldbepalend" maakt naar het oordeel van de voorzitter voldoende duidelijk welke aspecten de raad door het toekennen van de aanduiding "beeldbepalend" beoogt te beschermen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij plannen heeft tot het verbouwen van de boerderij. Mede gelet hierop verzet het feit dat de structuurvisie nog niet door de raad is vastgesteld, zich er niet tegen de aanduiding in het bestemmingsplan op te nemen, nu de toekenning van deze aanduiding voldoende gemotiveerd is en het bestemmingsplan voorziet in een actualisatie van de juridisch-planologische regeling voor de kern van Tynaarlo.
6. [appellant] keert zich ertegen dat artikel 3, lid 3.2, onder a, onder 4, artikel 3, lid 3.2, onder a, onder 8, artikel 3, lid 3.2, onder b, onder 1, artikel 3, lid 3.2, onder b, onder 4, artikel 3, lid 3.3, artikel 3, lid 3.7 en artikel 3, lid 3.8 van de planregels van toepassing zijn op het perceel aan de Vriezerweg 1. Hij voert aan dat deze bepalingen beperkender zijn dan artikel 23 van het vigerende bestemmingsplan "Tynaarlo 1991".
6.1. De raad bestrijdt dat artikel 3 van de planregels beperkender is dan de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Tynaarlo 1991".
6.2. Het perceel Vriezerweg 1 heeft de bestemming "Agrarisch", met de aanduidingen "bouwvlak", "specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf" en "specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder f, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch bedrijf - grondgebonden agrarisch bedrijf" bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen.
Ingevolge lid 3.2, onder a, gelden voor het bouwen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf de volgende regels:
4. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dan 20º, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder is;
8. in afwijking van het voorgaande geldt voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend" dat uitsluitend de bestaande verschijningsvorm wat betreft goot- en bouwhoogte, dakhelling, dakvorm en plaatsing op het bouwperceel is toegestaan.
Ingevolge het bepaalde onder b gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regels:
1. de bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan 8 m daaronder begrepen torensilo's, met dien verstande dat buiten een bouwvlak de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
4. sleuf- en torensilo's en mestopslagplaatsen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.
Ingevolge lid 3.3 kunnen burgemeester en wethouders met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
b. de dakhelling in die zin dat deze niet minder dan 40º en niet meer dan 60º dient te bedragen.
Ingevolge lid 3.7, onder a, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 0,3 m met een breedte van meer dan 1 m en een oppervlakte groter dan 60 m², met dien verstande dat de ondergrens wat betreft de oppervlakte niet geldt voor gronden die op de bij deze regels opgenomen Kaart bekende en verwachte archeologische waarden zijn aangegeven met "hoge archeologische waarde".
Ingevolge het bepaalde onder b is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het verwijderen of verharden van onverharde wegen.
Ingevolge het bepaalde onder c zijn onder a en b bedoelde verboden niet van toepassing op:
- werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en het beheer van het gebied betreffen;
- die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
Ingevolge het bepaalde onder d pleegt het bevoegd gezag alvorens over de onder a bedoelde omgevingsvergunning te beslissen, overleg met een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Ingevolge het bepaalde onder e kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning voor de gronden die op de bij deze regels opgenomen Kaart bekende en verwachte archeologische waarden zijn aangegeven met "hoge archeologische waarde", "middelhoge trefkans" of "hoge trefkans" alleen worden verleend indien een verkennend archeologisch onderzoek is uitgevoerd en de daarbij aangetroffen archeologische waarden, door middel van behoud in de gronden, dan wel opgraving, kunnen worden gegarandeerd, met dien verstande dat geen archeologisch onderzoek is vereist wanneer door een deskundige, bedoeld onder d, is aangegeven dat onderzoek niet noodzakelijk is.
Ingevolge lid 3.8, onder a, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend" te slopen.
Ingevolge het bepaalde onder b wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien de bouwkundige staat van het gebouw zodanig is dat de sloop vanuit het oogpunt van goede volkshuisvesting noodzakelijk is en/of renovatie redelijkerwijs niet mogelijk is en indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke structuur en samenhang van het gebied.
6.3. Ingevolge artikel 23, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Tynaarlo 1991" mogen de gebouwen en mestopslagplaatsen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken worden gebouwd.
Ingevolge het bepaalde onder c mogen de agrarische bedrijfsgebouwen geen grotere hoogte verkrijgen dan 10.00 m en geen grotere goothoogte dan 4.00 m, terwijl de dakhelling ten minste 25º dient te bedragen.
Ingevolge het bepaalde onder i mag de hoogte van andere bouwwerken niet meer dan 5,50 m bedragen en voor erfscheidingen niet meer dan 2,00 m, met uitzondering van silo’s, waarvan de hoogte niet meer dan 12,00 m mag bedragen.
Ingevolge het zesde lid, onder d, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2, onder c, tot een dakhelling van minimaal 15%.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, zijn de gronden welke op de kaart van een als zodanig verklaarde rasteraanduiding zijn voorzien tevens bestemd voor de opbouw, het behoud en het herstel van de aan deze gronden eigen landschappelijke en kultuurhistorische waarden.
Ingevolge het tweede lid zijn burgemeester en wethouders bevoegd op de in lid 1 omschreven gronden nadere eisen te stellen ten aanzien van de materiaaltoepassing van bouwwerken en ten aanzien van de plaats en afmetingen van bouwwerken, ten einde te voorkomen dat de genoemde waarden op onaanvaardbare wijze worden aangetast, echter binnen de bepalingen welke in deze voorschriften ten aanzien van plaats en afmetingen zijn gesteld.
Ingevolge het derde lid is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren op de in lid 1 genoemde gronden:
a. het kappen en planten van bomen, uitsluitend voor zover niet reeds een vergunning is vereist ingevolge de Boswet of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften;
b. het aanbrengen van onder- of bovengrondse energie- en/of nutstransportleidingen, kabels en tanks;
c. het aanbrengen van bitumineuze verhardingen.
Ingevolge het vierde lid is het gestelde in lid 3 niet van toepassing op:
a. werken en werkzaamheden noodzakelijk voor of indien deze betreffen normale onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn;
b. het kappen of planten van sierbeplantingen en vruchtbomen in bij de woningen behorende tuinen;
c. het aanbrengen van kabels en leidingen in de bestemming verkeersdoeleinden, kategorie W, F, V, OW en B tot een afstand van 2.00 m uit de kant van de weg;
d. het aanbrengen van bitumineuze verhardingen in de bestemming agrarische doeleinden, kategorie AG (agrarisch gebied zonder bebouwing), alsmede categorie GAB (grondgebonden agrarisch bedrijf) uitsluitend voor de gronden gelegen op een afstand van meer dan 15.00 m uit de kant van de weg.
Ingevolge het vijfde lid wordt alvorens burgemeester en wethouders beslissen omtrent een verzoek om een aanlegvergunning het advies ingewonnen van de Direkteur Landbouw, Natuur en Openluchtrekreatie.
Ingevolge het zesde lid moet de in lid 3 genoemde vergunning worden geweigerd indien door het verlenen van de vergunning onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 1 genoemde waarden van de gronden.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, omvang en afmetingen van de bouwwerken, die in deze voorschriften zijn geregeld en parkeervoorzieningen en in- en uitritten.
Ingevolge het tweede lid luidt de beschrijving in hoofdlijnen van de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient te worden toegepast, als volgt:
Nadere eisen worden uitsluitend gesteld indien dit noodzakelijk moet worden geacht in verband met:
a. de verkeersveiligheid;
b. andere regelingen c.q. verordeningen, zoals keuren van waterschappen;
c. een stedebouwkundig, kultuurhistorisch en landschappelijk verantwoorde inpassing, met name in kwetsbare gebieden;
d. het voorkomen van onevenredige beperkingen van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.4. De voorzitter stelt vast dat de verschillen tussen de planregels van het onderhavige bestemmingsplan en de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Tynaarlo 1991" in het bijzonder betrekking hebben op de dakhelling, op de aanduiding "beeldbepalend", op de mogelijkheid om torensilo’s te bouwen buiten het bouwvlak dan wel met een grotere bouwhoogte dan 8 meter en op de mogelijkheid om andere werken, geen bouwwerken zijnde op te richten dan wel werkzaamheden te verrichten. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad, mede gelet op hetgeen onder 5.4 is overwogen, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet te beperkend is voor de bedrijfsvoering. Daarbij betrekt de voorzitter dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, afgezien van zijn plannen voor de bouw van een akkerbouwloods, concrete plannen heeft voor bouwwerkzaamheden dan wel andere werkzaamheden. Ook is in het verweerschrift vermeld dat het standpunt over de omgevingsvergunning voor het bouwen van de akkerbouwloods niet zal veranderen als het bestemmingsplan "Tynaarlo kern" in werking is getreden, omdat bij de beoordeling van de aanvraag die is ingediend voordat het ontwerpplan ter inzage was gelegd, ook het toekomstige planologische kader is betrokken.
7. [appellant] keert zich ertegen dat in artikel 4 van de planregels niet is vermeld dat ook warme etenswaar is toegestaan, terwijl uit een reactie van de kant van de gemeente is gebleken dat de raad daar niet tegen is. Volgens [appellant] zou in verband met de rechtszekerheid expliciet in de voorschriften moeten worden opgenomen dat ook warme etenswaar is toegestaan.
7.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder i, van de planregels zijn de voor "bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg, tankshop en wasstraat, ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg".
Ingevolge dit artikel is ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" een kleinschalige eet-/drinkgelegenheid zoals een koffie-eiland en een voorziening voor gekoelde etenswaar toegestaan.
7.2. De raad stelt zich op het standpunt dat duidelijk is dat het niet om een uitputtende opsomming gaat, maar dat bijvoorbeeld ook thee, gekoelde dranken en broodjes zijn toestaan. De raad acht het essentieel dat de voorziening een kleinschalig karakter heeft.
7.3. De voorzitter overweegt dat de raad zich, gelet op het woord "zoals" in het artikel, terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 4, lid 4.1, van de planregels geen uitputtende opsomming bevat, zodat duidelijk is dat niet alleen koffie en gekoelde etenswaar zijn toegestaan, maar ook warme etenswaar, mits het gaat om een kleinschalige voorziening. Gelet hierop is het plan niet in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld.
8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2013