ECLI:NL:RVS:2013:BZ7622

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207005/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • C.J. Borman
  • D.J.C. van den Broek
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgtoeslag aanvraag door Belastingdienst en hoger beroep

In deze zaak heeft de Belastingdienst een aanvraag van de wederpartij om zorgtoeslag voor het jaar 2010 afgewezen. De afwijzing vond plaats bij een ongedateerd besluit, waarna de wederpartij bezwaar maakte. Dit bezwaar werd door de Belastingdienst ongegrond verklaard op 14 oktober 2011. De rechtbank Breda heeft op 31 mei 2012 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard, het besluit van de Belastingdienst vernietigd en de Belastingdienst opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Belastingdienst ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 februari 2013 behandeld. De Belastingdienst voerde aan dat de aanvraag van de wederpartij te laat was ingediend, omdat deze na de wettelijke termijn was ingediend. De wederpartij stelde echter dat de termijn verlengd moest worden, omdat zijn ouders uitstel hadden gekregen voor het indienen van hun aangifte inkomstenbelasting. De Belastingdienst betoogde dat het inkomen en vermogen van medebewoners geen invloed hebben op de aanspraak op zorgtoeslag.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de termijn voor het indienen van de aanvraag om zorgtoeslag was verlengd, omdat de termijn voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting voor de medebewoner was verlengd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst niet kon volhouden dat de aanvraag te laat was ingediend. Het hoger beroep van de Belastingdienst werd ongegrond verklaard.

De beslissing van de Raad van State houdt in dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en dat de Belastingdienst een griffierecht van € 466,00 moet betalen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 3 april 2013.

Uitspraak

201207005/1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 31 mei 2012 in zaak nr. 11/5998 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Utrecht,
en
de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij ongedateerd besluit heeft de Belastingdienst een aanvraag van [wederpartij] om zorgtoeslag voor 2010 afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2011 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 oktober 2011 vernietigd en de Belastingdienst opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst en [wederpartij] , in persoon, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag is de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, heeft de verzekerde, indien de normpremie voor een verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij tweemaal de standaardpremie in aanmerking genomen; in dat geval worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
2. De Belastingdienst heeft de aanvraag van [wederpartij] afgewezen, omdat zij deze heeft ingediend op 2 juni 2011, derhalve na de in artikel 15, eerste lid, van de Awir gestelde termijn.
De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat nu aan de ouders van [wederpartij] uitstel is verleend voor het doen van de aangifte inkomstenbelasting tot 2 juni 2011, ook de termijn voor het indienen van de aanvraag van [wederpartij] voor zorgtoeslag over 2010 ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Awir tot die datum is verlengd. Daartoe voert hij aan dat het inkomen en vermogen van medebewoners van de aanvrager om zorgtoeslag geen invloed hebben op de aanspraak op deze toeslag. De wetgever heeft beoogd slechts het inkomen en vermogen van die personen te betrekken bij de in de wet gestelde termijnen voor zover deze van invloed kunnen zijn op de aanspraak op een toeslag, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de tekst van artikel 15, eerste lid, van de Awir volgt dat, indien de termijn voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting voor een medebewoner is verlengd, dit ook geldt voor de termijn van het indienen van de aanvraag om tegemoetkoming voor de zorgtoeslag, ook al wordt bij het bepalen van de hoogte van de zorgtoeslag geen rekening gehouden met het inkomen van de medebewoners. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de wetgeschiedenis geen aanknopingspunten biedt voor de opvatting van de Belastingdienst.
In de Memorie van Toelichting wordt niet ingegaan op gevallen als thans aan de orde. Gelet hierop kan in de Memorie van Toelichting geen aanknopingspunt worden gevonden voor het oordeel dat, in afwijking van de letterlijke tekst van artikel 15, eerste lid van de Awir, deze bepaling moet worden gelezen in de door de Belastingdienst gewenste zin.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013
17.