201204718/1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Roosendaal, waarvan de vennoten zijn [vennoot a en b], beiden wonend te Roosendaal,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 april 2012 in zaak nr. 12/163 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
Bij besluit van 20 juli 2011 heeft het college een verzoek van de vennootschap om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 24 november 2011 heeft het het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk ongegrond verklaard en voor het overige niet-ontvankelijk.
Bij uitspraak van 2 april 2012 heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vennootschap heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2013, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door [vennoot a] bijgestaan door ing. J.A.L. van Engelen, juridisch adviseur te Prinsenbeek, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, en mr. C.M.W.P. Bartels, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
1. Het project Nieuwe Markt in de binnenstad van Roosendaal omvat de aanleg van een parkeergarage in twee lagen onder het plein van de Nieuwe Markt met daarboven een paviljoen en de bouw van een winkel op de hoek van de Nieuwe Markt en Tussen de Markten met daarboven appartementen. Voor de werkzaamheden die in de periode van augustus 2005 tot en met september 2008 ter hoogte van de Nieuwe Markt hebben plaatsgevonden heeft het college onder vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan bouwvergunning verleend.
Bij verkeersbesluit van 28 mei 2006 heeft het maatregelen genomen om het verkeer gedurende die werkzaamheden veilig over de Nieuwe Markt en de omliggende straten te leiden. Bij verkeersbesluit van 29 oktober 2006 heeft het de Nieuwe Markt tussen de Van Dregtstraat en de Nispensestraat voor de duur van de werkzaamheden aan de parkeergarage van vrijdag 18.00 uur tot zaterdag 18.00 uur en op koopzondagen van 11.00 uur tot 18.00 uur voor gemotoriseerd verkeer afgesloten.
2. De vennootschap, die sinds september 1996 een winkel in het pand aan de [locatie] exploiteert, heeft het college verzocht om vergoeding van de schade, geleden als gevolg van de uitvoering van het project. Daartoe heeft zij aangevoerd dat, voor zover thans van belang, in verband met dit project besluiten zijn genomen die ertoe hebben geleid dat het passantenverkeer is afgenomen en de omzet van de winkel is verminderd.
3. Aan het besluit van 20 juli 2011 heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen oorzakelijk verband is tussen de verkeersbesluiten van 28 mei en 29 oktober 2006 en de door de vennootschap gestelde schade en die schade voorts niet buiten het normale maatschappelijke risico valt.
4. De vennootschap betoogt dat de rechtbank, door geen kennis te nemen van een aantal in een brief van 20 augustus 2011 vermelde besluiten en documenten en ter zitting geen gebruik te maken van een goede plattegrond van de Nieuwe Markt, haar uitspraak onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid.
4.1. Dit betoog heeft naast de hierna te bespreken hogerberoepsgronden geen zelfstandige betekenis. Het kan op zichzelf niet tot gegrondbevinding van het hoger beroep en vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
5. De vennootschap betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat voor de voorbereidende werkzaamheden vanaf mei 2005 en het opheffen van parkeerplaatsen ter hoogte van de Nieuwe Markt vanaf augustus 2005 geen verkeersbesluiten benodigd waren, heeft miskend dat artikel 37 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer voorschrijft dat het college zodanige verkeersbesluiten zou nemen, omdat de voorbereidende werkzaamheden langer dan vier maanden hebben geduurd en ter hoogte van de Nieuwe Markt verkeerstekens zijn geplaatst en fysieke maatregelen zijn getroffen.
5.1. Dit betoog kan niet leiden tot het ermee beoogde resultaat. Voor zover verkeersbesluiten al waren vereist, laat dat onverlet dat die niet zijn genomen, zodat de voorbereidende werkzaamheden en het opheffen van parkeerplaatsen, waarvan gesteld wordt dat zij de schade hebben veroorzaakt, niet ter uitvoering van zulke besluiten hebben plaatsgevonden.
6. De vennootschap betoogt voorts dat de rechtbank, door niet door haar aannemelijk gemaakt te achten dat zij als gevolg van de verkeersbesluiten van 28 mei en 29 oktober 2006 onevenredige schade heeft geleden, heeft miskend dat dat die verkeersbesluiten tot een drastische omzetdaling hebben geleid die buiten het normale maatschappelijke risico valt en er geen andere oorzaak voor die omzetdaling is aan te wijzen.
6.1. De rechtbank heeft terecht aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat, nu de vennootschap het opheffen van de parkeerplaatsen als belangrijkste oorzaak van de door haar gestelde omzetdaling heeft aangewezen, dient te worden aangenomen dat het afsluiten van de Nieuwe Markt voor gemotoriseerd verkeer wezenlijk minder relevante gevolgen had dan de vennootschap stelt. Het openstellen van de Nieuwe Markt voor gemotoriseerd verkeer zou het parkeerprobleem ter plaatse immers niet hebben verminderd. Voorts heeft de rechtbank terecht bij haar oordeel betrokken dat de door de vennootschap overgelegde financiële gegevens op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd, de door haar gestelde omzetdaling andere - geheel los van de herinrichting van de Nieuwe Markt staande - oorzaken kan hebben en die gegevens er niet eenduidig op wijzen dat de verkeersbesluiten van 28 mei en 29 oktober 2006 kunnen worden aangewezen als factoren die tot een aanzienlijke daling van de omzet hebben geleid. Aldus heeft de rechtbank terecht en op goede gronden door de vennootschap niet aannemelijk gemaakt geacht dat die verkeersbesluiten hebben geleid tot een omzetdaling die buiten het normale maatschappelijke risico valt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013