201202256/1/T1/R3.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS), in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Oudenbosch, gemeente Halderberge,
de raad van de gemeente Halderberge,
verweerder.
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Tivoliplein" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2013, waar [appellanten], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, en de raad, vertegenwoordigd door R.C.M. de Beer en mr. W.J.A.M. Wilde, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Verder is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door J.R.M. Martens, gehoord.
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de WRvS, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het plan voorziet binnen de bestemming "Gemengd" in ongeveer 52 appartementen, detailhandel en horeca en binnen de bestemming "Verkeer" in onder meer een gebouwde parkeervoorziening in de kern van Oudenbosch.
3. Het beroep van [appellanten], die wonen aan de [locatie], is gericht tegen de bestemming "Verkeer". Zij voeren aan dat volgens het bouwplan ter plaatse een gedeeltelijk bovengrondse parkeergarage met 119 parkeerplaatsen zal worden gebouwd, maar dat het aantal parkeerplaatsen ten onrechte niet is vastgelegd in de planregels. Gelet op de grote behoefte aan parkeergelegenheid, vrezen zij dat een grotere parkeergarage met meer dan 119 plaatsen zal worden gerealiseerd. Zij betwisten het standpunt van de raad dat het hier gaat om een besloten parkeergarage voor de bewoners van de te bouwen appartementen en houders van de in het plangebied te slopen garageboxen. De parkeergarage zal volgens hen worden gebruikt als openbare parkeergarage die ook toegankelijk is voor het publiek dat de horecagelegenheden en winkels op het Tivoliplein bezoekt. Voor een besloten parkeergarage kan, naar zij stellen, met 60 tot 70 parkeerplaatsen worden volstaan. Dit betekent volgens hen ook dat onzeker is wat de verkeersintensiteit zal zijn in het Collegestraatje, dat zal fungeren als ontsluitingsweg voor de parkeergarage. [appellanten] stellen dat deze weg hiervoor niet geschikt is, omdat deze slechts 3,30 m breed is. Het gebruik als ontsluitingsweg leidt volgens hen tot verkeersonveilige situaties, ook omdat automobilisten die van het Collegestraatje gebruik maken, geen zicht hebben op het verkeer op de Markt.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat wat betreft het aantal parkeerplaatsen in de parkeergarage is aangesloten bij de richtlijnen van het Nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW (hierna: CROW). De parkeergarage zal slechts worden gebruikt door bewoners van de appartementen en houders van garageboxen die thans op de locatie van de parkeervoorziening aanwezig zijn. De toegang tot de parkeergarage zal worden afgesloten, zodat winkelend publiek en horecabezoekers hiervan geen gebruik kunnen maken. De verkeersintensiteit in het Collegestraatje zal hierdoor beperkt blijven. Door middel van een verkeersbesluit zal eenrichtingverkeer worden ingesteld in het Collegestraatje, waardoor de verkeersveiligheid wordt gewaarborgd. Over de aansluiting van het Collegestraatje op de Markt stelt de raad dat er in de huidige situatie twee vergelijkbare aansluitingen met tweerichtingverkeer op de Markt zijn, namelijk ter hoogte van Markt 42 en ter hoogte van hotel-restaurant Tivoli, die veilig zijn voor het verkeer.
3.2. De desbetreffende gronden hebben in het plan de bestemming "Verkeer". Een deel van deze gronden waarbinnen de beoogde parkeervoorziening zal worden gerealiseerd, heeft de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-parkeervoorziening".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:
a. woonstraten en ontsluitingswegen;
b. voet- en rijwielpaden;
c. parkeervoorzieningen, waaronder een (deels ondergrondse) gebouwde parkeervoorziening ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-parkeervoorziening";
[…] met de daarbij behorende en ondergeschikte groenvoorzieningen […].
Ingevolge lid 4.2, onder 4.2.1, in samenhang met de verbeelding, mag binnen deze bestemming een gebouwde parkeervoorziening worden gebouwd binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-parkeervoorziening". Op het noordelijke deel van het bouwvlak mag de goot- en bouwhoogte van deze parkeervoorziening niet meer bedragen dan 4,30 m en op het zuidelijke deel niet meer dan 5,60 m.
3.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de beoogde parkeergarage, die uit drie parkeerlagen bestaat en waarvoor het college van burgemeester en wethouders op 1 oktober 2012 een omgevingsvergunning heeft verleend, parkeergelegenheid biedt aan maximaal 119 auto’s. Aan de hand van de CROW-norm die uitgaat van 1,7 parkeerplaats per appartement, is berekend dat voor de bewoners van de voorziene appartementen en hun bezoekers 85 parkeerplaatsen nodig zijn. Verder zijn 25 parkeerplaatsen nodig voor de compensatie van 39 garageboxen die zullen worden gesloopt. Het restant van 9 parkeerplaatsen wordt in reserve gehouden. Gelet op het voorgaande hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat de beoogde parkeergarage met een aantal van 119 parkeerplaatsen een te grote parkeercapaciteit heeft. De Afdeling stelt echter vast dat het voorliggende plan een parkeergarage met een grotere capaciteit dan de raad heeft beoogd mogelijk maakt, zodat het in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is vastgesteld.
3.4. De raad gaat ervan uit dat de parkeervoorziening niet openbaar toegankelijk is, maar slechts toegankelijk is voor de bewoners en hun bezoekers van de in het plan voorziene appartementen, alsmede voor enkele houders van te slopen garageboxen. De Afdeling overweegt dat het college van burgemeester en wethouders krachtens publiekrecht de bevoegdheid heeft om maatregelen te treffen die betrekking hebben op het verkeer op de wegen van en naar de parkeervoorziening, waarmee kan worden bewerkstelligd dat deze wegen uitsluitend voor bedoelde categorieën weggebruikers openstaan. Immers op grond van de Wegenverkeerswet 1994 kan dit college door middel van een verkeersbesluit verkeersmaatregelen nemen, zowel maatregelen die uit een oogpunt van het algemeen verkeersbelang geboden zijn, als maatregelen die het milieubelang beogen te beschermen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat is gewaarborgd dat het gebruik van de parkeervoorziening is voorbehouden aan bedoelde categorieën. Overigens is gebleken dat de gemeente en de initiatiefnemer, [belanghebbende], in een privaatrechtelijke overeenkomst hebben vastgelegd dat de parkeervoorziening uitsluitend beschikbaar is voor de bewoners en hun bezoekers van de voorziene appartementen en bedoelde houders van garageboxen.
3.5. Het betoog over de parkeercapaciteit van de voorziene parkeergarage slaagt. Met het oog op een finale beslechting van het geschil zal de Afdeling ingaan op de overige beroepsgronden over het Collegestraatje, waarbij zij uitgaat van de situatie dat de raad het gebrek zal herstellen door het nemen van een nieuw besluit met betrekking tot het bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-parkeervoorziening".
3.5.1. Uit de verbeelding blijkt dat het Collegestraatje ongeveer 3,30 m breed is, wat fysiek voldoende is voor de doorgang van het verkeer. De plantoelichting vermeldt dat door middel van een verkeersbesluit eenrichtingverkeer zal worden ingesteld waarbij automobilisten de parkeervoorziening zullen inrijden vanaf de Lollestraat en deze weer zullen verlaten via het Collegestraatje, dat uitkomt op de Markt. Verder volgt uit de plantoelichting dat tijdens spitsuur ongeveer 20 verkeersbewegingen zullen plaatsvinden, waarvan 7 verkeersbewegingen door de beoogde parkeergarage worden gegenereerd. Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het Collegestraatje geschikt is voor de ontsluiting van de parkeervoorziening. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de veiligheid van het verkeer, in het bijzonder voor fietsers en voetgangers ter plaatse van de aansluiting op de Markt, ernstig in het gedrang komt. Het betoog faalt.
4. [appellanten] voeren aan dat de raad onvoldoende hun belangen heeft meegewogen. Zij stellen dat vanuit de parkeervoorziening zicht bestaat op hun achtertuin, wat ten koste gaat van hun privacy. Verder voorziet het plan niet in een groene buffer tussen de grens van hun perceel en de parkeervoorziening. Voorts stellen zij dat het uitzicht vanaf hun perceel en de hoeveelheid zonlicht op hun perceel zullen worden beperkt door de parkeervoorziening. Ook voeren zij aan dat de raad de geluid- en stankoverlast op hun perceel ten gevolge van het plan onvoldoende heeft onderzocht, waarbij zij erop wijzen dat in het plan niet is voorzien in een gesloten gevel voor de parkeergarage aan de zijde van hun perceel.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende onderzoek is verricht naar geluid, geur en luchtkwaliteit. Het plan voldoet volgens hem aan de aanbevolen afstand in de richtlijnen van de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting en de luchtkwaliteit geen beletsel vormen voor de beoogde ontwikkeling. Daarnaast stelt hij dat tussen de perceelsgrens van [appellanten] en de parkeergarage een strook grond ligt van ten minste 6,5 m, waarop een groene buffer met hoogopgaande beplanting zal worden aangelegd. Hierover heeft de gemeente een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Verder krijgt het perceel van [appellanten] na de totstandkoming van de garage nog steeds voldoende zonlicht.
4.2. De Regionale Milieudienst West-Brabant heeft in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan in opdracht van het college van burgemeester en wethouders een onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van de beoogde parkeervoorziening op de omliggende woningen en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Uit het rapport van 16 november 2011, dat hiervan is opgemaakt, blijkt dat de onderzochte milieuaspecten voor de omgeving geen beletsel vormen voor de beoogde parkeervoorziening.
Wat betreft zijn standpunt over de schaduwwerking op het perceel van [appellanten] verwijst de raad naar de "Rapportage invloed parkeergarage op Markt 76 en 78", van 12 juni 2012, die Sturm Architecten in opdracht van het college van burgemeester en wethouders heeft gemaakt en waarin zijn standpunt wordt bevestigd dat de beoogde parkeervoorziening wat dit aspect betreft slechts zeer beperkte invloed heeft en dat de bezonning van de woning van [appellanten] voldoet aan de zogeheten lichte TNO-norm.
4.3. Door de raad en in genoemde onderzoeksrapporten is hierbij uitgegaan van de afstand tussen enerzijds de parkeervoorziening in het concrete bouwplan van [belanghebbende], waarvoor inmiddels een omgevingsvergunning is verleend, en anderzijds het perceel van [appellanten]. Het bouwvlak voor de parkeergarage is in het plan evenwel op een kortere afstand gesitueerd van de perceelsgrens dan het concrete bouwplan, waardoor de parkeervoorziening dichter bij het perceel van [appellanten] kan worden gebouwd dan de raad heeft beoogd. In verband hiermee is het plan ook in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen.
Voorts overweegt de Afdeling dat de strook grond tussen de beoogde parkeervoorziening en het perceel van [appellanten] in het plan weliswaar niet voor groenvoorzieningen is bestemd, maar dat artikel 4, lid 4.1, van de planregels de aanleg van deze voorzieningen ter plaatse mogelijk maakt. De raad heeft dit voldoende kunnen achten. Overigens blijkt uit de stukken dat de gemeente een privaatrechtelijke overeenkomst heeft gesloten met [belanghebbende] voor de aanleg van een groene buffer op deze strook.
4.4. Het betoog slaagt gedeeltelijk. Met het oog op een finale beslechting van het geschil zal de Afdeling verder ingaan op genoemde beroepsgronden, waarbij zij ervan uitgaat dat de raad het gebrek, dat eveneens ziet op het bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-parkeervoorziening", zal herstellen door het nemen van een nieuw besluit.
4.4.1. De maximaal toegelaten goot- en bouwhoogte van het gedeelte van de beoogde parkeervoorziening dat ligt aan de zijde van het perceel van [appellanten] bedraagt 4,30 m. De afstand van deze parkeervoorziening in het concrete bouwplan tot de perceelsgrens van [appellanten] bedraagt ten minste 6,5 m en tot hun woning ongeveer 24 m. Gelet hierop, alsmede de stedelijke aard van de omgeving, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht vanaf het perceel van [appellanten] en hun privacy niet zodanig zullen worden aangetast dat de raad aan deze belangen overwegende betekenis had moeten toekennen. Hetzelfde geldt voor het ter zitting door [appellanten] aangevoerde bezwaar dat zij overlast kunnen ondervinden van de koplampen van de auto’s die van de parkeergarage gebruik maken, in aanmerking genomen dat aan dit bezwaar door het treffen van inrichtingsmaatregelen tegemoet kan worden gekomen. Ten overvloede wijst de Afdeling erop dat - zoals hiervoor reeds is overwogen - de gemeente en [belanghebbende] een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten voor de aanleg van een groene buffer op bedoelde strook, waardoor het perceel van [appellanten] zal worden afgeschermd van de parkeervoorziening.
5. Gelet op het voorgaande, in het bijzonder hetgeen hiervoor onder 3.3 en 4.3 is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft het bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-parkeervoorziening", is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
6. Het beroep is gegrond. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit tot vaststelling van het bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-parkeervoorziening" te nemen, in dier voege dat het bouwvlak in de verbeelding van het plan in overeenstemming wordt gebracht met het bouwplan, behorende bij de op 1 oktober 2012 verleende omgevingsvergunning.
Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van het nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast. Het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt.
7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Halderberge op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van overweging 6 een nieuw besluit tot vaststelling van het bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer- parkeervoorziening" te nemen en
2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013