ECLI:NL:RVS:2013:BZ7596

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207556/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst over het jaar 2008. De Belastingdienst heeft op 4 januari 2011 de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag van de wederpartij herzien op een bedrag van € 1.028,00 en heeft daarnaast € 1.284,00 teruggevorderd. De wederpartij had eerder een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag, die op 16 december 2010 definitief was vastgesteld op € 2.312,00. De Belastingdienst stelde dat de wederpartij had moeten weten dat de toegekende toeslag te hoog was, omdat er geen rekening was gehouden met co-ouderschap en de werkelijke kosten van kinderopvang. De wederpartij had in 2008 slechts € 1.410,50 aan kosten voor kinderopvang gemaakt.

De rechtbank Utrecht had in een eerdere uitspraak op 19 juni 2012 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het besluit van de Belastingdienst vernietigd. De Belastingdienst ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 28 februari 2013 werd de zaak behandeld, waarbij de Belastingdienst werd vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en de wederpartij in persoon aanwezig was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de wederpartij had behoren te weten dat de tegemoetkoming te hoog was vastgesteld, gezien de kosten die zij had gemaakt. Het hoger beroep van de Belastingdienst werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de wederpartij werd ongegrond verklaard. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 3 april 2013.

Uitspraak

201207556/1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 juni 2012 in zaak nr. 11/1543 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2011 heeft de Belastingdienst de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2008 van [wederpartij] herzien op € 1.028,00 gesteld en € 1.284,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 5 mei 2011 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, en [wederpartij] in persoon, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien, indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. [wederpartij] heeft op 30 oktober 2005 een aanvraag om toekenning van kinderopvangtoeslag ingediend met ingang van 1 januari 2006.
De Belastingdienst heeft [wederpartij] over 2008 voorschotten kinderopvangtoeslag verleend.
Op 16 december 2010 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag over 2008 definitief op € 2.312,00 vastgesteld.
Aan het besluit van 5 mei 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat bij het besluit van 16 december 2010 ten onrechte geen rekening is gehouden met co-ouderschap en de aanvragen om toekenning van kinderopvangtoeslag van beide ouders en [wederpartij] had behoren te weten dat de tegemoetkoming te hoog was vastgesteld, nu zij meer toeslag heeft ontvangen dan zij aan kosten van opvang heeft gehad.
3. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] heeft kunnen en moeten weten dat in het besluit van 16 december 2010 ten onrechte geen rekening was gehouden met het co-ouderschap, omdat de in dat besluit vastgestelde toeslag de kosten van kinderopvang die over 2008 ten laste van haar zijn gekomen overschrijdt en de toeslag een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang betreft. [wederpartij] wist of kon weten dat de toeslag niet alle kosten en dus zeker niet meer dan haar daadwerkelijke kosten zou dekken. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de fout in het besluit van 16 december 2010 kort na de verzending daarvan met het besluit van 4 januari 2011 is hersteld, aldus de Belastingdienst.
3.1. Met het besluit van 16 december 2010 heeft de aan [wederpartij] toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om een definitieve tegemoetkoming te herzien zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst heeft aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir ten grondslag gelegd. Bij de toepassing van dat voorschrift is bepalend of [wederpartij] wist of had behoren te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Niet in geschil is dat [wederpartij] in 2008 in totaal € 1.410,50 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad en de definitieve tegemoetkoming € 2.312,00 bedroeg. Nu die definitieve tegemoetkoming aldus op een hoger bedrag is vastgesteld dan de kosten die [wederpartij] heeft gehad, had zij behoren te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 5 mei 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 juni 2012 in zaak nr. 11/1543;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013
47-756.