ECLI:NL:RVS:2013:BZ7594

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206106/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap wegens gebrek aan gelegaliseerde geboorteakte en bewijsnood

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 9 mei 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het verzoek van [appellant] om het Nederlanderschap te verlenen werd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 21 juli 2011 afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond op 8 december 2011. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, omdat [appellant] geen gelegaliseerde geboorteakte had overgelegd en zijn identiteit niet voldoende was vastgesteld.

Tijdens de zitting op 20 december 2012 werd het hoger beroep behandeld. [appellant] stelde dat hij niet in staat was om naar Israël te reizen om zijn geboorteakte te verkrijgen, en voerde aan dat hij bewijsnood had. De rechtbank had echter overwogen dat niet was aangetoond dat de registers van de burgerlijke stand in Israël niet bestonden of onvolledig waren. Ook was er geen bewijs dat [appellant] niet in staat was om documenten te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat de stelling van [appellant] over bewijsnood niet kon slagen, omdat hij geen bewijsstukken had overgelegd die zijn beweringen ondersteunden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De Afdeling stelde vast dat de minister terecht had geoordeeld dat [appellant] niet in bewijsnood verkeerde en dat de afwijzing van het verzoek om Nederlanderschap gerechtvaardigd was. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201206106/1/V6.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leiden,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 mei 2012 in zaak nr. 12/391 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2011 heeft de minister het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2011 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J.P. Lemmen, advocaat te Heerlen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker met betrekking tot zichzelf bij de indiening van het naturalisatieverzoek, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen en geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de toelichting op artikel 7 van de RWN in de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
In de Handleiding is voorts vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.
3. Niet in geschil is dat [appellant] staatloos is. Evenmin in geschil is dat hij in bezit is van een verblijfsvergunning regulier. De staatssecretaris heeft het verzoek van [appellant] om verlening van het Nederlanderschap afgewezen omdat [appellant] geen gelegaliseerde geboorteakte heeft overgelegd en zijn identiteit niet voldoende is komen vast te staan. De staatssecretaris heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat [appellant] niet in bewijsnood verkeert.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep op bewijsnood niet kan slagen. Hij voert daartoe aan dat hij niet naar Israël kan reizen om zijn geboorteakte te verkrijgen en wijst daartoe op een brief van de politie Hollands Midden van 31 augustus 2006.
4.1. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat niet is gebleken dat de registers van de burgerlijke stand in het land waar [appellant] zijn geboorteakte moet verkrijgen, naar hij stelt Israël, niet bestaan dan wel onvolledig zijn en evenmin dat wegens de bestaande politieke situatie aldaar geen documenten kunnen worden verkregen. De stelling dat hij als staatloze Palestijn niet naar Israël kan reizen heeft [appellant] niet met bewijsstukken gestaafd. De enkele verwijzing naar voormelde brief van 31 augustus 2006 maakt dat niet anders, nu daaruit niet kan worden afgeleid dat [appellant] ten tijde van zijn naturalisatieverzoek van 28 juni 2010, ongeveer vier jaar later, niet in het bezit gesteld kon worden van een laissez-passer. Dat hij geen documenten in Israël kan verkrijgen en hij geen aldaar verblijvende (professionele) derden heeft kunnen vinden om via hen te trachten de geboorteakte te verkrijgen, heeft [appellant] evenmin met bewijstukken gestaafd. De verklaring van de Palestijnse Algemene Delegatie te Den Haag van 10 maart 2011 leidt niet tot een ander oordeel, nu, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, daaruit niet volgt dat [appellant] geen geboorteakte kan verkrijgen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Sevenster w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013
164-692.