201207713/1/A3.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 juni 2012 in zaak nr. 11/7397 in het geding tussen:
de minister van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft de minister geweigerd de op naam van [appellant] geregistreerde gegevens in de justitiële documentatie te verwijderen.
Bij besluit van 30 mei 2011 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2013, waar [appellant] is verschenen.
1. Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van 30 mei 2011 eerst op 26 juli 2011 aan [appellant] is gezonden. Nu [appellant] eerst bij brief van 13 augustus 2011, door de rechtbank ontvangen op 16 september 2011, een beroepschrift heeft ingediend, heeft hij dit naar het oordeel van de rechtbank niet tijdig gedaan. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, nu [appellant] zestien jaar werkzaam is geweest als lid van de gemeenteraad van Zoetermeer en er derhalve van uit kan worden gegaan dat hij bekend was met de bezwaar- en beroepstermijnen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij tijdig beroep heeft ingesteld tegen het besluit dat hem op 26 juli 2011 is toegezonden. Hij voert hiertoe aan dat hij pas op 9 augustus 2011 in het bezit was van de rechtsmiddelverwijzing en dat de beroepstermijn pas op die datum aanving.
Voor zover moet worden geoordeeld dat hij niet tijdig een beroepschrift heeft ingediend, betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3.1. De termijn voor het indienen van een beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bekendmaking van een besluit als hier aan de orde, geschiedt door toezending of uitreiking aan in ieder geval de aanvrager. Het besluit is op 26 juli 2011 aan [appellant] gezonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is derhalve op 27 juli 2011 aangevangen en op 7 september 2011 geëindigd. Het beroepschrift van 13 augustus 2011 is door de rechtbank op 16 september 2011 ontvangen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] niet tijdig een beroepschrift tegen het besluit van 30 mei 2011 heeft ingediend.
3.2. De rechtbank heeft voorts terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2011 in zaak nr. 201010355/1/H2 overwogen dat het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij een besluit of uitspraak in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, mits de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. Dit lijdt uitzondering indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken dan wel beroep of hoger beroep moest instellen.
Hoewel vaststaat dat het besluit van 30 mei 2011 geen rechtsmiddelverwijzing bevatte, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat [appellant] wist dat hij binnen een bepaalde termijn beroep diende in te stellen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] te kennen heeft gegeven dat hij op 9 augustus 2011 alsnog de rechtsmiddelverwijzing van de minister heeft ontvangen. Derhalve wist [appellant] ruim voor het aflopen van de beroepstermijn op 7 september 2011 dat hij binnen zes weken na de dag van verzending van het besluit van 30 mei 2010 beroep diende in te stellen. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop ze berust.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013