201200746/1/A1.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], allen wonend te Amsterdam (hierna: [appellant] en anderen)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2011 in zaak nr. 11/1363 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost.
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het dagelijks bestuur vrijstelling en reguliere bouwvergunning verleend aan de Stichting Hogeschool van Amsterdam (hierna: de Stichting) voor het oprichten van een onderwijsgebouw, woningen en een parkeergarage op het perceel Wibautstraat 3 te Amsterdam.
Bij uitspraak van 19 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Stichting een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en anderen hebben gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid te repliceren. De Stichting heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2013, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant A], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.F.M. Heijsen en G.J.H. van Amerongen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Stichting, vertegenwoordigd door mr. T.N. Sanders, advocaat te Amsterdam, gehoord.
1. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kunnen worden aangemerkt bij het besluit van 15 februari 2011. Daartoe voeren zij aan dat zij rechtstreeks en individueel in hun belangen worden geraakt, omdat zij zicht hebben op het bouwplan en onvoldoende onderzoek is gedaan naar de effecten op de luchtkwaliteit als gevolg van het bouwplan. [appellant C] betoogt voorts dat het bouwplan leidt tot een toename van de reeds bestaande parkeeroverlast in de nabije omgeving van haar woning. Daarnaast voert zij aan dat, nu haar woongenot wordt beperkt, haar appartement in waarde zal dalen.
1.1 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
1.2 De afstand tussen de woningen van [appellant] en [appellant B] en het bouwplan bedraagt hemelsbreed meer dan 300 m onderscheidenlijk ongeveer 330 m. De woning van [appellant C] bevindt zich hemelsbreed op circa 125 m afstand van het bouwplan. Deze woningen zijn gelegen in een drukke stedelijke omgeving. De rechtbank heeft terecht overwogen dat vanuit de woningen van [appellant] en anderen het zicht op het bouwplan ontbreekt, dan wel in hoge mate is beperkt door tussenliggende stedelijke bebouwing, zodat in dat geval het zicht op het bouwplan van dermate geringe betekenis is dat zij door het besluit niet rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. Voorts is niet gebleken dat de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan zodanig is dat [appellant] en anderen daardoor rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het niet aannemelijk kan worden geacht dat de verkeersintensiteit ter plaatse zal toenemen. Zoals het dagelijks bestuur ter zitting onweersproken heeft toegelicht zal een groot deel van de bezoekers aan de Hogeschool van Amsterdam gebruikmaken van het openbaar vervoer. Voor zover zij al gebruikmaken van een auto is, gelet op de ligging van de toevoerwegen en de afstand tussen het bouwplan en de woningen van [appellant] en anderen, door [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het verkeer bij het bereiken en verlaten van het bouwplan door de straten waaraan zij wonen rijdt. Tevens is niet aannemelijk geworden dat het bouwplan tot gevolg heeft dat de parkeerdruk in de straat van [appellant C] zal toenemen, nu het bouwplan voorziet in de realisering van een parkeergarage met circa 270 parkeerplaatsen, ter zitting door de Stichting onweersproken is gesteld dat nabij reeds een parkeergarage met 140 parkeerplaatsen aanwezig is waar plaatsen beschikbaar zijn voor buurtbewoners en voorts het gebied ter plaatse onderhevig is aan een parkeervergunningsysteem. Gelet op het vorenstaande is het evenmin aannemelijk dat de luchtkwaliteit bij de woningen van [appellant] en anderen door het realiseren van het bouwplan negatief zal worden beïnvloed en de woning van [appellant C] in waarde zal dalen.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013