?201301067/1/A1 en 201301067/2/A1.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Uden om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. het college,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 januari 2013 in zaak nr. 12/3520 in het geding tussen:
Bij besluit van 20 september 2011 heeft het college geweigerd handhavend op te treden ten aanzien van de buitenopslag ten behoeve van het bedrijf [appellante sub 1] op het perceel [locatie 1] te Volkel.
Wegens het uitblijven van een besluit op het door hem tegen het besluit van 20 september 2011 gemaakte bezwaar heeft [wederpartij] bij de rechtbank beroep ingesteld.
Bij besluit van 6 november 2012, verzonden 7 november 2012, heeft het college het door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en [appellante sub 1] onder oplegging van een dwangsom gelast het strijdige gebruik van de gronden op het perceel [locatie 2], kadastraal bekend gemeente Uden, sectie O, nummer 570, ten behoeve van buitenopslag van bouwmaterialen binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van dit besluit te staken en gestaakt te houden.
[wederpartij] heeft de rechtbank te kennen gegeven zich met dit besluit niet te kunnen verenigen.
Bij uitspraak van 22 januari 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 november 2012 vernietigd, bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak en vastgesteld dat het college, als gevolg van het niet tijdig beslissen op het bezwaar, een dwangsom verbeurt van in totaal € 1.260,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee hoger beroep is ingesteld heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 maart 2013, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. H.A. Pasveer, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door drs. J. Heijmans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het college en [appellante sub 1] betogen dat de rechtbank, door uitspraak te doen zonder alle betrokken partijen in elkaars aanwezigheid te horen, geen integrale beoordeling van de relevante feiten en omstandigheden en weging van argumenten aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd.
3. De betogen slagen. Bij brief van 31 januari 2013, procedurenummer 12/4040, heeft de rechtbank te kennen gegeven dat door haar ten onrechte niet is onderkend dat tegen het besluit van 6 november 2012, dat ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt betrokken bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, ook door [appellante sub 1] beroep is ingesteld. Voorts heeft de rechtbank in deze brief te kennen gegeven dat de beroepszaak van [appellante sub 1] wegens de vernietiging van het besluit van 6 november 2012 in de uitspraak van 22 januari 2013 in zoverre komt te vervallen, waarna [appellante sub 1] op instigatie van de rechtbank haar beroep heeft ingetrokken. Doordat [appellante sub 1] niet in de gelegenheid is gesteld aan het geding deel te nemen en haar visie op het besluit van 6 november 2012, dat tevens een handhavingsbesluit jegens haar inhield, kenbaar te maken, is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De voorzitter zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Door de vernietiging van de aangevallen uitspraak is de grondslag aan de intrekking van het beroep van [appellante sub 1] komen te ontvallen, zodat dit beroep nog bij de rechtbank aanhangig is. Gevoegde behandeling van dat beroep met het beroep van [wederpartij] ligt alsdan voor de hand. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de overige door het college en [appellante sub 1] aangevoerde beroepsgronden geen bespreking.
5. Gelet op het vorenstaande, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. De voorzitter zal de proceskosten van [appellante sub 1] in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
7. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het door [appellante sub 1] voor het hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan haar wordt terugbetaald.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 januari 2013 in zaak nr. 12/3520;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. wijst het verzoek af;
V. stelt de door [appellante sub 1]] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
VI. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan [appellante sub 1] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013