?201205825/1/T1/R2.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
[appellante], waarvan de maten zijn [vennoot A] en [vennoot B] (hierna: de Maatschap), gevestigd onderscheidenlijk wonend te Eemnes,
de raad van de gemeente Eemnes,
verweerder.
Bij besluit van 23 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2011" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Maatschap beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2013, waar de Maatschap, vertegenwoordigd door [vennoot A] en [vennoot B], bijgestaan door mr. J.J. Nicolaas, en de raad, vertegenwoordigd door B. Gangelhof, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het plan voorziet in een actualisatie van het planologische regime voor het buitengebied te Eemnes en is conserverend van aard.
3. Ten aanzien van het betoog van de Maatschap dat de raad niet, althans onvoldoende is ingegaan op haar zienswijze over het ontwerpplan, overweegt de Afdeling dat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.
4. De Maatschap betoogt dat ten onrechte geen bouwvlak is toegekend voor de bouw van een melkstal op haar gronden aan de oostzijde van de Wakkerendijk (hierna: de gronden) ter uitbreiding dan wel verplaatsing van haar bestaande melkveehouderijbedrijf aan de westzijde van de Wakkerendijk.
De Maatschap voert daartoe aan dat uitbreiding dan wel verplaatsing van haar melkveehouderijbedrijf noodzakelijk is, zodat het bedrijf voor de toekomst behouden kan worden. Volgens de Maatschap legt de raad ten onrechte de nadruk op de kernkwaliteit extreme openheid van het gebied waarin de gronden liggen. In dit verband betoogt de Maatschap dat het beleid met betrekking tot het nationaal landschap Arkenheem-Eemland zich niet verzet tegen het toekennen van een bouwvlak. Bovendien is gelet op de aanwezigheid van bouwwerken op de gronden alsmede de op een afstand van 200 meter van de gronden aanwezige bebouwing aan de oostzijde van de Wakkerendijk de openheid van het gebied reeds aangetast, zodat de toekenning van een bouwvlak ter plaatse van de gronden de openheid van gebied niet aantast.
Voorts betoogt de Maatschap dat geen zorgvuldige belangenafweging door de raad heeft plaatsgevonden, nu daarbij niet is betrokken dat het melkvee van de Maatschap de Wakkerendijk dient over te steken om te weiden.
Ten slotte betoogt de Maatschap dat de raad met de onder het voorgaande plan vergunde mestplaat, mestkelder en kuilplaten het vertrouwen heeft gewekt dat hij tevens zijn medewerking zou verlenen aan het toekennen van een bouwvlak voor de bouw van een melkstal aan de oostzijde van de Wakkerendijk ten behoeve van uitbreiding dan wel verplaatsing van het agrarische bedrijf.
4.1. De raad brengt naar voren dat het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, aangezien het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid met betrekking tot het nationale landschap Arkemheen-Eemland daaraan in de weg staan. Uitgangspunt van het plan is om alleen de reeds aanwezige agrarische bouwpercelen in het plan op te nemen, zodat het plan geen ruimte biedt om nieuwe bouwvlakken toe te kennen. Het toekennen van een bouwvlak aan de gronden zou volgens de raad de kernkwaliteit extreme openheid van het nationale landschap aantasten. Bovendien, zo stelt de raad, zou het toekennen van een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf leiden tot een onaanvaardbare precedentwerking.
De op de gronden reeds aanwezige mestplaat, mestkelder en kuilplaten leiden volgens de raad niet tot aantasting van het open gebied en met het vergunnen van deze bouwwerken is niet het vertrouwen gewekt dat de raad medewerking zou verlenen aan de bouw van een melkstal aan de oostzijde van de Wakkerendijk.
4.2. De gronden liggen in Arkenheem-Eemland. In de Nota Ruimte 2006, vastgesteld op 17 januari 2006 (hierna: de Nota Ruimte) is Arkenheem-Eemland aangewezen als nationaal landschap. In de Nota Ruimte staat onder meer dat in algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt (`ja, mits-regime’). Als een van de kernkwaliteiten van Arkenheem-Eemland is extreme openheid vermeld.
Op 31 mei 2010 hebben provinciale staten van Utrecht de partiële herziening van de Provinciale ruimtelijke structuurvisie (hierna: de Structuurvisie) alsmede de eerste partiële herziening van de Provinciale ruimtelijke verordening (hierna: de PRV) vastgesteld. In de Structuurvisie is in aansluiting op de Nota Ruimte het provinciale beleid met betrekking tot nationale landschappen vastgelegd. Aan de PRV is een kaart toegevoegd van nationale landschappen met kernkwaliteiten. Voorts zijn in artikel 4.1 twee artikelleden opgenomen die bepalingen bevatten over nationale landschappen die bij de vaststelling van een bestemmingsplan in acht moeten worden genomen.
Het gemeentelijke beleid wat betreft het openhouden van het landelijk gebied is neergelegd in de beleidsnotitie plattelandsvernieuwing van 25 september 2006. Uitgangspunt hiervan is het bewaren van het open polderlandschap.
In de plantoelichting is vermeld dat om het open poldergebied open te houden geen ruimte zal zijn voor ontwikkeling van nieuwe woonfuncties, intensieve recreatie en bedrijvigheid. De bestaande agrarische bedrijven in het open poldergebied krijgen wel de mogelijkheid tot uitbreiding van de agrarische bedrijvigheid, mits dit vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is en het karakter van het gebied behouden blijft dan wel wordt versterkt.
4.3. De Afdeling stelt voorop dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingen en regels voor gronden. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen die in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd zijn met het recht.
Ook al zou kunnen worden aangenomen dat het bedrijf van de Maatschap kwalificeert als een bestaand agrarisch bedrijf in het open poldergebied als bedoeld in de plantoelichting en dat uitbreiding van het bedrijf vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is, dan nog heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de realisatie van gebouwen op de gronden ten koste gaat van het karakter van het open poldergebied. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de directe omgeving van de gronden slechts een beperkt aantal gebouwen aanwezig is en voorts alleen erfbeplanting. Het betoog van de Maatschap dat gelet op de reeds aanwezige bouwwerken op de gronden, het open gebied in de directe omgeving van de gronden al is aangetast, leidt niet tot een ander oordeel, nu de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het open poldergebied de ruimtelijke uitstraling van gebouwen groter is dan die van de reeds aanwezige bouwwerken.
Hetgeen de Maatschap heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan het belang van het behouden en versterken van het open poldergebied van het nationale landschap Arkemheen-Eemland niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van de Maatschap om gebouwen te kunnen realiseren op de gronden. Daarbij heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het feit dat het melkvee van de Maatschap de Wakkerendijk dient over te steken om te weiden, wat daar ook van zij, niet de verkeersveiligheid dusdanig in gevaar brengt dat daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten worden toegekend. Het betoog faalt.
4.4. Voor zover de Maatschap betoogt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat de Maatschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan naast de onder het voorgaande plan vergunde mestplaat, mestkelder en kuilplaten in een bouwvlak voor een melkstal zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
5. De Maatschap betoogt dat de onder het voorgaande plan ter plaatse van de gronden vergunde mestplaat, mestkelder en kuilvoerplaten ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat indien bouwwerken, geen gebouwen zijnde, direct aansluiten bij het agrarisch bouwperceel deze bouwwerken buiten het agrarisch bouwvlak mogen zijn gelegen. De raad stelt dat nu de bouwwerken tegenover de bedrijfsgebouwen aan de westzijde van de Wakkerendijk liggen aan deze voorwaarde wordt voldaan, waardoor voor deze bouwwerken geen bouwvlak op de verbeelding behoefde te worden ingetekend.
5.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder b, aanhef en onder 2 en onder 4, van de planregels zijn kuilvoerplaten uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak van een agrarisch bouwperceel of direct aansluitend daaraan en is per bouwvlak één mestopslag toegestaan mits de bouw of aanleg in ruimtelijke samenhang met (direct aansluitend bij) bestaande bebouwing plaatsvindt.
5.3. De kuilvoerplaten van de Maatschap aan de oostzijde van de Wakkerendijk zijn binnen noch direct aansluitend aan een bouwvlak gelegen. De mestopslag van de Maatschap aan de oostzijde van de Wakkerendijk is niet direct aansluitend bij de bestaande bebouwing van de Maatschap aan de westzijde van de Wakkerendijk gelegen, nu zich daartussen een verkeersweg bevindt. Gelet hierop zijn de kuilvoerplaten noch de mestopslag van de Maatschap aan de oostzijde van de Wakkerendijk als zodanig bestemd. In aanmerking genomen dat de raad heeft beoogd de kuilvoerplaten en de mestopslag van de Maatschap gelegen aan de oostzijde van de Wakkerendijk als zodanig te bestemmen, is het plan in zoverre in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld. Het betoog slaagt.
6. Gelet op hetgeen in 5.3. is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen zestien weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen teneinde de vergunde bouwwerken van de Maatschap die zijn gelegen aan de oostzijde van de Wakkerendijk als zodanig te bestemmen en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van het nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast.
7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Eemnes op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 5.3. alsnog een nieuw besluit te nemen teneinde de bouwwerken van de Maatschap die zijn gelegen aan de oostzijde van de Wakkerendijk als zodanig te bestemmen en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013