ECLI:NL:RVS:2013:BZ7503

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201201983/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Soest Midden en Zuid en de beroepen van omwonenden

In deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt het bestemmingsplan "Soest Midden en Zuid" behandeld, dat op 15 december 2011 door de raad van de gemeente Soest is vastgesteld. Diverse appellanten, waaronder omwonenden en de Protestantse Gemeente Soest, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten betogen dat het plan onaanvaardbare inbreuken op hun privacy en uitzicht met zich meebrengt, en dat de bestemmingen niet in overeenstemming zijn met de goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft de zaak op 15 januari 2013 ter zitting behandeld, waarbij verschillende advocaten de appellanten vertegenwoordigden.

De Afdeling overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. De beroepsgronden van de appellanten worden in detail besproken, waarbij de Afdeling concludeert dat de meeste beroepsgronden falen. Echter, voor de beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 6] wordt geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld, omdat de digitale verbeelding niet overeenkomt met het besluit tot vaststelling. De Afdeling vernietigt het besluit voor de desbetreffende plandelen en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor het perceel van [appellant sub 4].

De uitspraak eindigt met de beslissing dat de raad van de gemeente Soest de proceskosten van de Protestantse Gemeente Soest dient te vergoeden, en dat de griffierechten aan de andere appellanten worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 maart 2013.

Uitspraak

201201983/1/R2.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1] en anderen), wonend te Soest,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Soest,
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Soest,
4. [appellanten sub 4] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te Soest,
5. [appellante sub 5], gevestigd te Soest,
6. [appellant sub 6], wonend te Soest,
7. Protestantse Gemeente Soest (hierna: PGS), gevestigd te Soest,
en
de raad van de gemeente Soest,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan
"Soest Midden en Zuid" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], [appellant sub 6] en PGS beroep ingesteld.
De raad, [appellant sub 2] en PGS hebben nadere stukken ingediend.
[belanghebbende A] heeft een nadere schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2013, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. G.A.E.M. Van Zinnicq Bergmann, advocaat te Soest, [appellant sub 3], [appellante sub 5], vertegenwoordigd door mr. R.P.M. de Laat, advocaat te Utrecht, en L.G.Th. de Rooij, PGS, vertegenwoordigd door mr. C.A. van Kooten-de Jong, advocaat te Montfoort, en [2 personen], zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. D.M. de Bruin, advocaat te Baarn.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet in een actuele bestemmingsregeling voor het gebied Soest Zuid en Soest Midden en biedt voorts ruimte voor toekomstige ontwikkelingen.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
2. [appellant sub 1] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover voor de gronden tussen de Schoutenkampweg en de dr. s’Jacobstraat is voorzien in de mogelijkheid om vijf woningen te realiseren. Zij stellen dat de woningen gelet op de afstand tot hun woningen in combinatie met de toegestane bouwhoogte een onaanvaardbare inbreuk maakt op hun privacy. Daar komt bij dat vanuit deze woningen sprake zal zijn van hinderlijke lichtinval in hun tuinen. Voorts achten zij het onacceptabel dat het vrije en weidse uitzicht door de situering van de voorziene woningen zal verdwijnen en achten zij kubusvormige woningen niet passend in de omgeving. Tot slot stellen [appellant sub 1] en anderen dat niet wordt voorzien in een adequate ontsluiting van het gebied, gelet op de breedte van de toegangsweg.
3. De Afdeling ziet geen aanleiding om wat betreft deze beroepsgronden anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in haar uitspraak van 9 mei 2012, nr. 201201983/2/R2, waarbij het verzoek om voorlopige voorziening tegen het bestreden besluit is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgronden. De beroepsgronden falen derhalve.
4. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het plan voor zover het betreft het perceel [locatie 1]. [appellant sub 2] betoogt dat het bijgebouw op het perceel ten onrechte niet als zodanig is bestemd en voorts dat ten onrechte aan de strook grond ten oosten van het perceel de bestemming "Tuin" is toegekend. Ook blijkt volgens [appellant sub 2] uit de verbeelding onvoldoende dat de omvang van het bouwvlak 15 bij 15 meter bedraagt.
6. Ter zitting is vastgesteld dat het bijgebouw behorend bij de woning op het perceel [locatie 1] binnen de bestemming "Wonen" ligt, en daarmee als zodanig is bestemd. Voorts ziet de Afdeling in de enkele stelling van [appellant sub 2] dat de situatie op het perceel is gewijzigd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Tuin" aan de strook grond ten oosten van de woning aan de [locatie 1] heeft kunnen toekennen.
Gelet op de omvang van het bouwvlak in samenhang met de schaal op de digitale verbeelding van de plankaart, blijkt dat de afmeting van het bouwvlak 15 bij 15 meter bedraagt. Het opnemen van een planregel of een aanduiding op de digitale verbeelding van de plankaart die strekt tot het vastleggen van de exacte afmeting van het bouwvlak, acht de Afdeling dan ook niet noodzakelijk.
7. [appellant sub 2] betoogt voorts dat aan de percelen [locatie 1 en 2] ten onrechte de bestemming "Tuin" is toegekend voor zover deze gronden dienen ter ontsluiting van de percelen alsmede voor parkeren.
8. Ingevolge artikel 18, lid 18.1, van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "Tuin" bestemd voor:
a. tuinen, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
b. perceelsontsluitingen.
9. Nu gelet op de doeleindenomschrijving perceelsontsluitingen zijn toegestaan binnen de bestemming "Tuin", bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestaande gebruik als ontsluiting daarmee in strijd is. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat voor het perceel [locatie 1] niet is voorzien in voldoende parkeermogelijkheden. In dat verband wordt overwogen dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat binnen de bestemming "Wonen" onvoldoende parkeermogelijkheden aanwezig zijn. Dat [appellant sub 2] deze plek voor parkeren minder wenselijk acht, kan niet leiden tot een ander oordeel.
10. [appellant sub 2] betoogt verder dat bij de vaststelling van het plan een deel van de gronden behorend bij de percelen [locatie 1 en 2] buiten het plan is gehouden. Hij voert aan dat geen beletselen bestaan de gronden ten oosten van [locatie 2] te bestemmen als "Tuin" dan wel als "Wonen". Hij wijst erop dat met de bestemming "Tuin" een goede overgang kan worden bewerkstelligd naar het landelijk gebied en dat dit ook in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid.
11. De Afdeling vat dit betoog van [appellant sub 2] op als zijnde gericht tegen de plangrens.
11.1. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zodanige ruimtelijke samenhang, dat de desbetreffende gronden om die reden niet buiten het plan mochten worden gelaten. Bij dit oordeel wordt betrokken dat de raad er op heeft gewezen dat deze gronden buiten de zogenoemde rode contour liggen en grenzen aan het Nationaal Landschap Arkemheen-Eemland. De raad stelt dat dit gebied om die reden zal worden betrokken bij het bestemmingsplan dat betrekking heeft op het aangrenzende landelijke gebied.
12. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
13. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met het plan voor zover aan het perceel [locatie 3] de bestemming "Wonen" is toegekend met een bouwvlak. Hij acht het onaanvaardbaar dat de raad bij de vaststelling van het plan alsnog medewerking heeft verleend aan het verzoek om woningbouw op het perceel terwijl dit verzoek van gemeentezijde eerder steeds is afgewezen. Voorts is door de wethouder tijdens een voorlichtingsavond medegedeeld dat niet zou worden meegewerkt aan dit verzoek, aldus [appellant sub 3].
14. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 13 juli 2011, in zaak nr. 201009749/1/H1) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door de wethouder verwachtingen zijn gewekt dat een vast te stellen plan niet in bouwmogelijkheden voor het perceel [locatie 3] zou voorzien, nog daargelaten of de raad zich daaraan gebonden had moeten achten.
15. [appellant sub 3] betoogt voorts dat het perceel te klein is voor woningbouw. Hij vreest dat de woning op korte afstand van zijn woning zal worden gebouwd met een kelder onder de gehele oppervlakte van de woning. Ook zal met het plan in zoverre het doorzicht naar de polder worden ontnomen. Volgens [appellant sub 3] zijn zijn belangen onvoldoende meegewogen. Hij stelt dat bij de bouw van de woning voorts onherstelbare schade zal optreden aan zijn woning, onder meer vanwege veranderingen in de grondwaterstand. Verder vreest [appellant sub 3] dat de achter de woning liggende gronden als tuin in gebruik zullen worden genomen.
16. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Voorts bestaat er geen blijvend recht op een vrij uitzicht. Weliswaar betekent de mogelijkheid van woningbouw op het perceel [locatie 3] dat [appellant sub 3] wordt geconfronteerd met bebouwing nabij zijn woning waar dit thans nog niet het geval is, maar de Afdeling acht dit niet zodanig bezwarend dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan het belang dat is gemoeid met de bouw van een woning. Bij dit oordeel wordt betrokken dat blijkens de verbeelding de onderlinge afstand tussen de woning van [appellant sub 3] en het bouwvlak dat is toegekend aan het perceel aan de [locatie 3] ongeveer 6 meter bedraagt. Deze afstand is vergelijkbaar met de afstand tussen de overige woningen aan de Van Lenneplaan. Ook de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte acht de Afdeling niet zodanig afwijkend van de overige woningen aan de Van Lenneplaan dat de raad deze niet passend heeft kunnen achten. Dat het perceel [locatie 3] te klein is voor woningbouw acht de Afdeling gezien de omvang van het bouwvlak in samenhang met de omvang van het perceel niet aannemelijk gemaakt.
17. De vrees van [appellant sub 3] dat bij de bouw van de woning onherstelbare schade zal optreden aan zijn woning betreft een kwestie van uitvoering van het plan die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
18. Voor zover [appellant sub 3] vreest dat de achterliggende gronden van het perceel [locatie 3] als tuin in gebruik zullen worden genomen wordt overwogen dat deze gronden buiten het plangebied liggen, zodat aan bespreking van dit betoog niet kan worden toegekomen.
19. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
20. [appellant sub 4] stelt dat het bouwvlak op het perceel [locatie 4] onjuist is ingetekend. Naar aanleiding van de zienswijze zou het plan op dit punt worden aangepast en zou het bouwvlak op een afstand van drie meter van de erfgrens worden ingetekend, hetgeen volgens [appellant sub 4] niet is geschied.
21. In de Nota van Zienswijzen is in antwoord op het verzoek van [appellant sub 4], om het bouwvlak aan de [locatie 4] minimaal drie meter uit de perceelsgrens te situeren, opgenomen: ‘Aan deze wens wordt tegemoetgekomen’. Niet in geschil is dat de wijziging niet op de digitale verbeelding van de plankaart is verwerkt. De digitale verbeelding stemt derhalve in zoverre niet overeen met het besluit tot vaststelling, waarvan de Nota van Zienswijzen onderdeel uitmaakt.
22. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling daarom aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit en de digitale verbeelding in onderlinge samenhang, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 4], zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Het betoog slaagt. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.
23. De Afdeling ziet aanleiding om nader te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand dienen te worden gelaten en overweegt hiertoe het volgende.
24. Door de raad is in een nader stuk ten behoeve van de zitting toegelicht dat de gegrondverklaring van de zienswijze van [appellant sub 4] ten aanzien van het verzoek om het bouwvlak te verschuiven, berust op een vergissing. In dat verband heeft de raad gesteld dat ter plaatse een legaal opgerichte garage aanwezig is en dat deze bestaande bebouwing als zodanig dient te worden bestemd, hetgeen op de digitale verbeelding van de plankaart is geschied. De Afdeling is niet gebleken dat deze stelling van de raad onjuist is. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het in zoverre vernietigde besluit in stand blijven.
Het beroep van [appellante sub 5]
25. [appellante sub 5] kan zich niet verenigen met het plan voor zover voor het perceel [locatie 5] niet is voorzien in de aanduiding "detailhandel". [appellante sub 5] acht dit een onaanvaardbare beperking nu op het perceel thans slechts bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Zij wenst voor het perceel ruimere gebruiksmogelijkheden. Volgens [appellante sub 5] is dit ook in lijn met het gemeentelijke beleid voor dit gedeelte van Soest. Voorts wijst [appellante sub 5] op het naastgelegen perceel waaraan wel de aanduiding "detailhandel" is toegekend en aan welk perceel in het ontwerp, evenals aan haar perceel, de bestemming "Gemengd" was toegekend. De raad heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het plan bij de vaststelling op dit punt is gewijzigd en waarom de raad de gebruiksmogelijkheden op het perceel ten opzichte van het vorige plan wenst te beperken.
26. De raad acht het niet wenselijk ter plaatse van het perceel [locatie 5] te voorzien in een bestemming die alle vormen van detailhandel mogelijk maakt. Volgens de raad is dit niet in strijd met het gemeentelijke detailhandelsbeleid.
27. Aan het perceel [locatie 5] is de bestemming "Gemengd" toegekend.
Ingevolge artikel 11, lid 11.1, van de planregels, zijn de gronden met deze bestemming, voor zover van belang, bestemd voor:
d. bedrijven tot en met categorie 2 van de bij deze regels behorende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten;
alsmede voor:
e. ter plaatse van de functieaanduiding "detailhandel": detailhandel.
28. De functieaanduiding "detailhandel" is niet toegekend aan het perceel van [appellante sub 5] Dit brengt met zich dat ter plaatse detailhandel niet is toegestaan. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat hij detailhandel niet op voorhand wil toestaan, niet onredelijk. Bij dit oordeel wordt betrokken dat de raad heeft aangegeven dat indien met [appellante sub 5] overeenstemming wordt bereikt over het gebruik van het pand, hij dit gebruik zo nodig planologisch zal faciliteren. Voor zover [appellante sub 5] stelt dat de huidige bestemmingsregeling in strijd is met het gemeentelijke beleid, heeft de raad gesteld dat het beleid beoogt de winkelvoorzieningen te clusteren in het wijkwinkelcentrum, aan welk gebied de bestemming "Centrum" is toegekend. [appellante sub 5] heeft dit niet weersproken. Dat aan het naastgelegen perceel wel de aanduiding "detailhandel" is toegekend, leidt gezien de afwijkende omvang van het perceel en het vorenstaande niet tot een ander oordeel. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met het gemeentelijke beleid.
29. In hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 5] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 6]
30. [appellant sub 6] kan zich niet verenigen met het plan voor zover het betreft het perceel aan de [locatie 6]. Volgens [appellant sub 6] is een gedeelte van het perceel ten onrechte als "Tuin" bestemd. Naar [appellant sub 6] stelt zou naar aanleiding van zijn zienswijze worden voorzien in meer parkeergelegenheid op het perceel, hetgeen binnen de bestemming "Tuin" niet mogelijk is.
Volgens [appellant sub 6] bestaat er ook geen bezwaar om een gedeelte dat thans is bestemd als "Tuin" te benutten voor parkeren. Het betreft een relatief klein gedeelte, terwijl dit gedeelte van oudsher reeds in gebruik is als erf. Voorts wijst [appellant sub 6] erop dat het ten behoeve van de aan het perceel toegekende bestemming "Gemengd" noodzakelijk is dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
31. De raad heeft er in een nader stuk op gewezen geen bezwaar te hebben tegen een uitbreiding van de bestemming "Gemengd" ten behoeve van extra parkeermogelijkheden op het perceel [locatie 6]. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet is voorbereid met de vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.
32. Het beroep van [appellant sub 6] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre, zoals weergegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het beroep van PGS
33. Het beroep van PGS richt zich tegen de aan het perceel Kerkstraat 11B toegekende bestemming "Wonen". Op dit perceel is onder meer het wijkgebouw ten behoeve van De Oude Kerk gevestigd. PGS acht het onzorgvuldig dat zij niet op de hoogte is gesteld van de wijziging van de bestemming voor het perceel bij de vaststelling van het plan, als gevolg waarvan zij hier niet op heeft kunnen reageren.
Zij wijst er voorts op dat de raad bij de vaststelling van het plan slechts wijzigingen op ondergeschikte punten mag aanbrengen. Volgens haar is dit ten aanzien van het perceel Kerkstraat 11B niet het geval en dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
PGS wijst er vervolgens op dat voor het gebruik als wijkcentrum op 9 maart 1982 een vrijstelling is verleend. Gelet daarop had dit gebruik dan ook als zodanig moet worden bestemd. Er zijn bovendien geen plannen om het huidige gebruik binnen de planperiode te beëindigen, aldus PGS. Dat niet zou worden voldaan aan de parkeernormen kan volgens PGS in dit geval niet worden tegengeworpen omdat het gaat om een bestaande situatie. Overigens bestrijdt PGS dat dit het geval is. Door het wijkgebouw niet als zodanig te bestemmen handelt de raad volgens PGS ook in strijd met het gestelde in de plantoelichting, dat het plan een conserverend karakter heeft.
Tot slot stelt PGS dat het ambtelijke memo van 14 december 2011 aan de wethouder, dat heeft geleid tot de bestemmingswijziging bij de vaststelling van het plan, een aantal onjuistheden bevat. Zij wijst er onder meer op dat de veronderstelde onduidelijkheid van de destijds verleende vrijstelling van het wijkgebouw thans niet meer ter discussie kan staan, nu de vrijstelling onherroepelijk is. Voorts gaat de verwijzing naar de St. Aegtenkapel in Amersfoort en de in dat kader gevoerde procedures volgens PGS om verschillende redenen niet op en is niet uit onderzoek gebleken dat het wijkgebouw ter plaatse ruimtelijk onaanvaardbaar is.
34. De raad stelt zich op het standpunt dat een bestemming ten behoeve van een wijkgebouw ter plaatse niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dat verband wijst de raad op een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de woningen Kerkstraat 11 en 11A maar ook voor andere omwonenden, alsmede op de verkeerssituatie ter plaatse, zowel wat betreft auto’s als fietsers.
35. Aan het perceel Kerkstraat 11B is de bestemming "Wonen" toegekend. Op grond van artikel 20, lid 20.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Wonen" bestemd voor wonen. Aan het perceel is geen nadere aanduiding toegekend welke daarnaast nog ander specifiek gebruik toestaat.
36. Ten aanzien van het betoog dat de wijziging van het plan in zoverre geen ondergeschikte wijziging betreft, zodat de planprocedure opnieuw had moeten worden doorlopen, wordt overwogen dat de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Daarvan is hier geen sprake nu de door PGS bedoelde wijziging uitsluitend betrekking heeft op het perceel Kerkstraat 11B. Deze afwijking van het ontwerp is naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.
37. Ten aanzien van het betoog dat PGS ten onrechte niet van de wijziging bij de vaststelling van het plan op de hoogte is gebracht zodat zij daarop niet heeft kunnen reageren, wordt overwogen dat in de Wet ruimtelijke ordening noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van het besluit tot vaststelling van het plan.
38. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van het pand Kerkstraat 11B als wijkgebouw is toegestaan op grond van de op 9 maart 1982 verleende vrijstelling. Bij de vaststelling van het plan is aan het pand Kerkstraat 11B de bestemming "Wonen" toegekend. Gelet op het bepaalde in artikel 20 van de planregels, is het gebruik als wijkgebouw niet toegestaan en daarmee onder het overgangsrecht gebracht. Niet in geschil is dat het gebruik onder het vorige bestemmingsplan "Kerkebuurt" eveneens onder het overgangsrecht viel. Daarmee is dit gebruik derhalve voor de tweede maal onder het overgangsrecht gebracht. In dat geval is vereist dat de raad aannemelijk maakt dat het gebruik van het pand als wijkgebouw binnen de planperiode wordt beëindigd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dit niet aannemelijk gemaakt. Zoals de raad in het nadere stuk heeft toegelicht, is het college van burgemeester en wethouders weliswaar voornemens de vrijstelling van 9 maart 1982 in te trekken, maar is het tevens voornemens een nieuwe vrijstelling onder voorwaarden te verlenen voor het gebruik als wijkgebouw ter plaatse. Het betoog van PGS slaagt.
39. In hetgeen PGS heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van PGS is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Proceskosten
40. De raad dient ten aanzien van PGS op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 6] en [appellant sub 4] is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en
[appellante sub 5] bestaat geen aanleiding tot vergoeding van de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 4 A] en [appellante sub 4 B], [appellant sub 6] en de Protestantse Gemeente Soest tegen het besluit van de raad van de gemeente Soest van 15 december 2011, waarbij de raad het bestemmingsplan "Soest Midden en Zuid" heeft vastgesteld gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Soest voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 4];
b. het plandeel met de bestemming "Tuin" voor het perceel [locatie 6], zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
c. het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Kerkstraat 11B;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd en voor zover de vernietiging betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen", voor het perceel [locatie 4] in stand blijven;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellanten sub 3], [appellant sub 2 A] en [appellante sub 2 B] en [appellante sub 5] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Soest tot vergoeding van bij de Protestantse Gemeente Soest in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Soest aan de hierna genoemde appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellanten sub 4];
b. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 6];
c. € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de Protestantse Gemeente Soest.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013
608