ECLI:NL:RVS:2013:BZ7502

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201202284/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Stad Appingedam, deelplan Woongebieden herziening 2011

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Stad Appingedam, deelplan Woongebieden herziening 2011", dat op 15 december 2011 door de raad van de gemeente Appingedam is vastgesteld. Appellanten, waaronder [appellant sub 1], de besloten vennootschap Maritime Supply Centre B.V. (MSC) en [appellant sub 3], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 januari 2013 behandeld. De appellanten betogen dat het plan niet op de juiste wijze tot stand is gekomen en dat de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan niet van ondergeschikte aard zijn. Ze vrezen dat de aan het perceel Stadsweg 2 toegekende aanduiding "horeca van categorie 1" hun woon- en leefklimaat zal aantasten. De raad heeft echter gesteld dat de wijziging in het bestemmingsplan niet zodanig groot is dat er een nieuwe procedure doorlopen moet worden. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. De bezwaren van de appellanten worden ongegrond verklaard. De Afdeling concludeert dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het bestreden besluit in strijd met het recht is voorbereid of genomen.

Uitspraak

201202284/1/R4.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Appingedam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Maritime Supply Centre B.V., gevestigd te Appingedam (hierna: MSC),
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Appingedam (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Appingedam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan
"Stad Appingedam, deelplan Woongebieden herziening 2011" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], MSC en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
MSC en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2013, waar [appellant sub 1], MSC, vertegenwoordigd door haar [directeur], [appellant sub 3], in de persoon van [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door H. Wessels, werkzaam bij de gemeente, en J. Poelstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan bevat een actuele juridisch-planologische regeling voor vrijwel alle woonwijken buiten het centrum van Appingedam.
Het beroep van [appellant sub 3]
Procedureel bezwaar
2. Bij het bestreden besluit heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan. Een van de wijzigingen betreft het toekennen van de aanduiding "horeca van categorie 1" aan het perceel Stadsweg 2 te Appingedam.
2.1. [appellant sub 3] bestrijdt het plan wat betreft voornoemde wijziging ten opzichte van het ontwerpplan. Hij betoogt dat het plan niet op de wettelijk voorgeschreven wijze tot stand is gekomen. [appellant sub 3] voert hiertoe aan dat niet de mogelijkheid is geboden zienswijzen naar voren te brengen over een ontwerp van dit gewijzigde plan en dat dit wel had gemoeten nu voornoemde wijziging ten opzichte van het ontwerpplan niet van ondergeschikte aard is.
2.2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing en kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de raad naar voren brengen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 15 juni 2011 in zaak nr. 200904454/1/R3; www.raadvanstate.nl) kan de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
2.3. Aan het perceel Stadsweg 2 is de bestemming "Wonen-B2" en de aanduiding "horeca van categorie 1" toegekend.
Ingevolge artikel 36, lid 36.1, aanhef en onder a, sub 3, van de planregels, zijn de voor "Wonen-B2" aangewezen gronden bestemd voor: het wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een horecabedrijf van categorie 1, ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 1" met een maximale oppervlakte van 75 m2.
Ingevolge artikel 1, onder 52, wordt verstaan onder horecabedrijf categorie 1: een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholische) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf.
2.4. De wijziging ten opzichte van het ontwerpplan, die betrekking heeft op het toekennen van de aanduiding "horeca van categorie 1" aan het perceel Stadsweg 2, is naar het oordeel van de Afdeling naar aard en omvang niet zodanig groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat sprake is van een omvangrijk plan dat betrekking heeft op een aanzienlijk gebied en dat voornoemde wijziging in relatie tot het gehele plan niet zodanig is dat kan worden gesproken van een wezenlijk ander plan dan het ontwerpplan.
Het betoog faalt.
Inhoudelijke bezwaren
3. [appellant sub 3] vreest dat de aan het perceel Stadsweg 2 (hierna: het perceel) toegekende aanduiding "horeca van categorie 1" zal leiden tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Volgens hem blijkt niet dat dit aspect is betrokken bij de belangenafweging. [appellant sub 3] heeft ter zitting gesteld dat de desbetreffende aanduiding te ruim is en dat onduidelijk is welke ondergeschikte horeca-activiteiten op het perceel zijn toegestaan. Voorts is voornoemde aanduiding volgens [appellant sub 3] in strijd met de in 2003 vastgestelde horecanota.
3.1. De raad stelt dat het toestaan van ondergeschikte horeca op het perceel om de vaarrecreatie op het Damsterdiep te versterken in overeenstemming is met de "Identiteitsvisie Damsterdiep" van juni 2004 en de daarop gebaseerde nota "Verblijfsrecreatie op en rond het Damsterdiep" van november 2009 (hierna: de nota verblijfsrecreatie). De raad heeft ter zitting toegelicht dat de theeschenkerij zal worden gerealiseerd in de romp van een voormalige oliemolen op het perceel en niet in de directe nabijheid van het perceel van [appellant sub 3], zodat het plan in zoverre niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3].
3.2. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de eigenaar van het perceel het aldaar aanwezige monument, een voormalige oliemolen, wil herbouwen en ter plaatse ondergeschikte horeca wil realiseren in de vorm van een theeschenkerij. Gelet op de in artikel 1, onder 52, van de planregels genoemde voorbeelden van een horecabedrijf van categorie 1, waaronder een tearoom, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat voornoemde aanduiding te ruim is, dan wel dat onduidelijk is welke ondergeschikte horeca-activiteiten ter plaatse zijn toegestaan. Het plan is in zoverre niet in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld. Gelet op de beperkingen die in de planregels zijn gesteld aan een horecabedrijf van categorie 1, waaronder de maximale oppervlakte van 75 m2, heeft de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voornoemde aanduiding niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] en bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad dit aspect niet bij de belangenafweging heeft betrokken.
Met betrekking tot de door [appellant sub 3] gestelde strijd met de horecanota overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat in aansluiting op de horecanota specifiek beleid is vastgesteld ten aanzien van het gebied rondom het Damsterdiep. Dit beleid is opgenomen in de identiteitsvisie Damsterdiep en de nota verblijfsrecreatie en is van recentere datum dan de horecanota. In deze beleidsnotities worden onder meer mogelijkheden beschreven om de attractiviteit van het Damsterdiep te versterken door middel van de ontwikkeling van recreatieve knooppunten, zijnde concentraties van kleinschalige voorzieningen die aansluiten bij de aard en de gewenste uitstraling van het gebied. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht bij de vaststelling van het plan getoetst aan voornoemde beleidsnotities en het plan daarmee in overeenstemming kunnen achten.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 1]
5. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijf-1" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-post- en koeriersbedrijf (sb-pk)", voor zover toegekend aan het perceel Opwierderweg 101. Hij wenst dat, evenals in het ontwerpplan, dit perceel tezamen met het perceel Opwierderweg 99 één geheel blijft vormen en dat daaraan de bestemming "Wonen" en de aanduiding "dienstverlening" wordt toegekend. [appellant sub 1] voert hiertoe aan dat geen behoefte bestaat aan een bedrijfsbestemming op voornoemd perceel, nu in Appingedam voldoende ruimte op bedrijventerreinen beschikbaar is. [appellant sub 1] betoogt voorts dat het plan in zoverre zal leiden tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat. In dit verband wijst hij er op dat voornoemde bestemming en aanduiding in strijd zijn met het gemeentelijke beleid dat voor een rustige woonwijk als Opwierde als uitgangspunt hanteert dat wonen de bepalende functie is en dat de bedrijfsfunctie hieraan ondergeschikt is. [appellant sub 1] betoogt voorts dat niet wordt voldaan aan de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen richtafstand van 30 meter, nu het bedrijfsgebouw op het perceel Opwierderweg 101 is gelegen op korte afstand van zijn woning op het perceel [locatie]. Voorts vreest [appellant sub 1] verkeersoverlast en waardevermindering van zijn woning als gevolg van het plan in zoverre.
5.1. De raad stelt dat op het perceel Opwierderweg 101 een bestaand, legaal koeriersbedrijf is gevestigd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat niet wordt voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand en dat, nu het bedrijf ter plaatse legaal is gevestigd, de huidige bedrijfsactiviteiten als zodanig zijn bestemd door middel van een maatbestemming zonder uitbreidingsmogelijkheden. Daardoor wordt volgens de raad eventuele overlast voor omwonenden zoveel mogelijk beperkt.
5.2. Aan het perceel Opwierderweg 101 is de bestemming "Bedrijf-1" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-post- en koeriersbedrijf (sb-pk)" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Bedrijf-1" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder categorie 1.
Onder e is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-post- en koeriersbedrijf" uitsluitend een post- en koeriersbedrijf is toegestaan.
5.3. Uit de door de raad ter zitting gegeven toelichting blijkt dat het desbetreffende deel van de Opwierderweg is gelegen aan de rand van het buitengebied in een omgeving met woonbebouwing. Anders dan [appellant sub 1] stelt, maakt het desbetreffende deel van de Opwierderweg geen onderdeel uit van een rustige woonwijk, zodat daarvoor niet het voor een rustige woonwijk gehanteerde uitgangspunt van het plan geldt dat het wonen de bepalende functie is en dat de bedrijfsfunctie hieraan ondergeschikt is.
Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat niet wordt voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand overweegt de Afdeling dat de VNG-brochure primair is bedoeld voor toepassing in nieuwe situaties. In het plan sluit de raad aan bij de bestaande situatie ter plaatse. Er dient bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan wel opnieuw te worden afgewogen of de bestaande situatie op dit punt in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft bij de door hem gemaakte afweging van belang geacht dat ter plaatse sprake is van een bestaande, legale situatie en dat de huidige bedrijfsactiviteiten als zodanig zijn bestemd door middel van een maatbestemming zonder uitbreidingsmogelijkheden, zodat de eventuele overlast voor omwonenden zoveel mogelijk wordt beperkt. De Afdeling acht deze door de raad gemaakte afweging niet onredelijk. Met betrekking tot de stelling van [appellant sub 1] dat het plan in zoverre leidt tot verkeersoverlast overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze verkeersoverlast zodanig ernstig is dat de raad het plan op dit punt in redelijkheid niet heeft kunnen vaststellen. [appellant sub 1] heeft gelet hierop naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het plan in zoverre leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van MSC
6. MSC kan zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijf-1" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-post- en koeriersbedrijf (sb-pk)", voor zover toegekend aan het perceel Opwierderweg 101. Zij voert hiertoe aan dat het plan in zoverre haar bedrijfsvoering beperkt, nu uitsluitend voortzetting van het postbedrijf op voornoemd perceel is toegestaan. MSC wenst, in overeenstemming met door het gemeentebestuur gedane toezeggingen, ruimere gebruiksmogelijkheden voor haar perceel en de mogelijkheid om op haar perceel een bedrijfswoning te kunnen realiseren. MSC vreest economische schade te zullen leiden als gevolg van het plan in zoverre.
6.1. De raad stelt dat op het perceel Opwierderweg 101 een zelfstandig koeriersbedrijf is gevestigd en dat de bedrijfsfunctie aldaar in de huidige vorm gehandhaafd kan blijven. Een verdere uitbreiding van de bedrijfsfunctie is volgens de raad, gelet op de ligging van het perceel aan de rand van het buitengebied in een omgeving met woonbebouwing, niet gewenst. De raad stelt voorts dat gezien de aard van het bedrijf een bedrijfswoning niet nodig is.
6.2. Uit de stukken en de door de raad ter zitting gegeven toelichting blijkt dat het bedrijf van MSC ter plaatse legaal is gevestigd aan de rand van het buitengebied in een omgeving met woonbebouwing en dat de huidige bedrijfsactiviteiten in het plan als zodanig zijn bestemd. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre de bestaande bedrijfsvoering van MSC beperkt. Voorts heeft de raad ter plaatse geen ruimere gebruiksmogelijkheden hoeven toestaan, gelet op de ligging van het desbetreffende perceel. Van gedane toezeggingen van de zijde van het gemeentebestuur met betrekking tot ruimere gebruiksmogelijkheden voor het desbetreffende perceel is niet gebleken.
Met betrekking tot de wens van MSC om op voornoemd perceel een bedrijfswoning te kunnen realiseren overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de aard van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse, een bedrijfswoning niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Van gedane toezeggingen van de zijde van het gemeentebestuur met betrekking tot een ter plaatse te realiseren bedrijfswoning is voorts niet gebleken.
Ten aanzien van het betoog van MSC dat zij schade leidt als gevolg van het plan in zoverre overweegt de Afdeling dat de gestelde schade geen gevolg is van het bestreden besluit, zodat de raad deze niet in zijn afweging hoefde te betrekken.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen MSC heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013
375-650