ECLI:NL:RVS:2013:BZ7495
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Handhaving van bouwvoorschriften en dwangsommen bij vergroot bijgebouw in Apeldoorn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. Het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn had op 11 januari 2010 een last onder dwangsom opgelegd aan de appellanten, waarin hen werd gelast om de vergroting van een bijgebouw op hun perceel te verwijderen. De vergroting was uitgevoerd zonder de benodigde bouwvergunning en overschreed de toegestane maximale grondoppervlakte volgens het bestemmingsplan. De rechtbank had het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, maar in hoger beroep betoogden zij dat de rechtbank niet had onderkend dat de last onder dwangsom onduidelijk was en dat er concreet zicht op legalisering bestond.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college terecht handhavend had opgetreden, gezien het algemeen belang van handhaving van bouwvoorschriften. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had nagelaten de besluiten van het college tot invordering van dwangsommen te vernietigen. De appellanten hadden niet aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van het besluit op bezwaar zicht op legalisering bestond. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat het enkele tijdsverloop tussen de overtreding en het handhavend optreden niet voldoende was om aan te nemen dat handhaving niet meer mogelijk was.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze de invordering van de dwangsommen betrof, en de besluiten van het college tot invordering werden vernietigd. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke lastgeving en de voorwaarden waaronder handhaving kan plaatsvinden.