ECLI:NL:RVS:2013:BZ7490

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201208218/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring tenaamstelling voertuig door RDW en terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 8 augustus 2012 haar beroep ongegrond verklaarde. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de RDW van 6 oktober 2011, waarin de tenaamstelling van haar voertuig met een bepaald kenteken vervallen werd verklaard. De RDW had dit besluit genomen op basis van artikel 40 van het Kentekenreglement, dat bepaalt dat de tenaamstelling vervalt zodra de RDW dit verklaart. De appellante voerde aan dat de RDW de tenaamstelling ten onrechte niet met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 had aangepast, omdat zij in een kwetsbare situatie verkeerde door een jarenlange verslaving aan harddrugs en alcohol. Ze stelde dat derden misbruik hadden gemaakt van haar situatie door kentekens op haar naam te zetten.

De Raad van State overwoog dat de RDW een beleid voert om de tenaamstelling in beginsel niet met terugwerkende kracht te vervallen te verklaren, om de zuiverheid van het kentekenregister te waarborgen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de RDW in de omstandigheden van de appellante geen aanleiding hoefde te zien om van dit beleid af te wijken. De appellante had eerder, in 2005, ook al een verzoek gedaan om de tenaamstelling te laten vervallen, maar had niet gereageerd op een verzoek van de RDW om bewijs te overleggen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201208218/1/A3.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 augustus 2012 in zaak nr. 11/4002 in het geding tussen:
[appellante]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft de RDW met ingang van die datum de tenaamstelling van het voertuig met het kenteken […] vervallen verklaard.
Bij besluit van 28 november 2011 heeft de RDW het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, eerste volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van het Kentekenreglement (hierna: het Kr) vervalt de tenaamstelling in het register zodra:
a. krachtens artikel 26, derde lid, een vrijwaringsbewijs en een nieuw deel I B zijn afgegeven;
(…)
l. de RDW de tenaamstelling vervallen heeft verklaard op grond van een verzoek als bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het tweede lid kan degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het register is vermeld, de RDW verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De RDW gaat over tot het doen vervallen van de tenaamstelling indien hiervoor naar haar oordeel voldoende gronden aanwezig zijn.
2. De RDW heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat de tenaamstelling van het voertuig niet eerder dan 6 oktober 2011 vervallen wordt verklaard, omdat zij in het belang van de zuiverheid van het kentekenregister het beleid voert de tenaamstelling in beginsel niet met terugwerkende kracht vervallen te verklaren. De door [appellante] aangevoerde omstandigheden geven geen aanleiding van dit beleid af te wijken, aldus de RDW.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de RDW de tenaamstelling ten onrechte niet met terugwerkende kracht tot in elk geval 1 januari 2009 heeft aangepast. Daartoe voert zij aan dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die tot een uitzondering op het door de RDW gevoerde beleid dienen te leiden, te weten dat zij zich vanwege een jarenlange verslaving aan harddrugs en alcohol in een kwetsbare situatie bevond, waarvan door derden misbruik is gemaakt door kentekens op haar naam te zetten en zij reeds in 2005 heeft geprobeerd de tenaamstelling te doen vervallen. Zij heeft een schriftelijk verzoek hierom gedaan vanuit de penitentiaire inrichting waar zij op dat moment in detentie zat. De RDW is in ieder geval in het kader van de onderhavige aanvraag met deze omstandigheden bekend geraakt en heeft onvoldoende gemotiveerd waarom daarin geen grond is gelegen voor afwijking van het door haar gevoerde beleid, aldus [appellante] .
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 7 december 2005 in zaak nr. 200503012/1 en 18 november 2009 in zaak nr. 200901776/1/H3), kan niet worden geoordeeld dat het door de RDW gevoerde beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan met toepassing van artikel 40 van het Kr genomen besluiten, niet redelijk is. De zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen een dergelijk beleid.
Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 12 december 2012 in zaak nr. 201202263/1/A3), verleent de RDW terecht slechts bij hoge uitzondering terugwerkende kracht aan een besluit inhoudende de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de RDW in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding behoefde te zien om, in afwijking van dit beleid, terugwerkende kracht te verlenen aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling. Uit het besluit op bezwaar blijkt dat de RDW bij de besluitvorming bekend was met het feit dat [appellante] eerder, in 2005, schriftelijk heeft verzocht om informatie hoe zij de registratie van het voertuig in het kentekenregister ongedaan kon maken, welk verzoek de RDW heeft opgevat als een aanvraag op grond van artikel 40, eerste lid, van het Kr, in verband waarmee [appellante] een vrijwaringsbewijs diende over te leggen. Naar de RDW onweersproken heeft gesteld, heeft [appellante] niet gereageerd op het bij brief van de RDW van 18 januari 2005 aan haar gedane verzoek dat bewijs over te leggen en heeft zij evenmin rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van de RDW van 1 maart 2005 tot het dientengevolge buiten behandeling stellen van die aanvraag.
Zoals de rechtbank heeft overwogen, was bij de onderhavige aanvraag, in tegenstelling tot het in 2005 door [appellante] gedane verzoek, direct duidelijk dat zij niet over een vrijwaringsbewijs beschikte en heeft de RDW daarom toepassing gegeven aan artikel 40, tweede lid, van het Kr. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellante] reeds in reactie op de brief van de RDW van 18 januari 2005 kenbaar had kunnen maken dat zij niet over een vrijwaringsbewijs beschikte en kon beschikken, zodat een procedure op grond van artikel 40, tweede lid, van het Kr had kunnen worden gevolgd. Dat [appellante] in 2005 in detentie verbleef, laat het vorenstaande onverlet. [appellante] heeft niet gesteld dat en waarom haar verslaving eraan in de weg stond op voormelde brief van de RDW te reageren of in de hiernavolgende periode, waarin zij naar haar zeggen regelmatig met uit de tenaamstelling in het kentekenregister voortvloeiende nadelige financiële consequenties is geconfronteerd, een aanvraag als de onderhavige te doen en de RDW te informeren over de onmogelijkheid een vrijwaringsbewijs over te leggen. Nu deze financiële consequenties voor [appellante] mede het gevolg zijn van het feit dat zij niet de nodige maatregelen heeft getroffen om de tenaamstelling te doen vervallen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de RDW in de omstandigheid dat [appellante] belangen bij terugwerkende kracht vanwege die consequenties groot zijn evenmin aanleiding heeft hoeven zien om te harer gunste van het beleid af te wijken.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013
97-598