201207592/1/R1.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Almelo,
2. [appellant sub 2], wonend te Almelo,
3. [appellant sub 3], wonend te Almelo,
appellanten,
de raad van de gemeente Almelo,
verweerder.
Bij besluit van 12 juni 2012, kenmerk Raad - 1200200, heeft de raad het bestemmingsplan "Nijrees" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.A. Schuring, advocaat te Almelo, [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door A. Bosveld en G. Jansen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de wijk Nijrees.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. [appellant sub 1] betoogt dat het plan na de wettelijke termijn van twaalf weken nadat het ontwerpplan gedurende de wettelijke termijn ter inzage heeft gelegen is vastgesteld.
2.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) beslist de raad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.
2.2. Onbetwist is dat het plan ongeveer dertien weken na de termijn van de terinzageligging van het ontwerpplan is vastgesteld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 december 2010, in zaak nr. 201006386/1/R2), kan noch uit artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro, noch uit enige andere wettelijke bepaling worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van de beslistermijn niet meer bevoegd is een bestemmingsplan vast te stellen.
3. [appellant sub 1], die eigenaar is van het perceel [locatie sub 1], richt zich tegen de aanduiding "bijgebouwen" voor het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de percelen [locatie sub 1] tot en met [..]. Hij betoogt dat het toestaan van bijgebouwen op deze gronden geen recht doet aan de functie die deze gronden in het voorheen geldende bestemmingsplan hadden als buffer en overgang van het stedelijke naar het landelijke gebied, omdat afbreuk wordt gedaan aan de openheid van het gebied. Voorts betoogt hij dat door de aanduiding "bijgebouwen" een wildgroei aan bijgebouwen kan ontstaan en dat deze aanduiding tot willekeur leidt, omdat vanwege de verschillen in de vormgeving van de bouwvlakken op sommige percelen dieper op het perceel kan worden gebouwd dan op andere percelen. Ter zitting heeft [appellant sub 1] zijn betoog toegespitst op de bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken op het perceel [locatie sub 1]a.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden op de percelen [locatie sub 1] tot en met [..] zoveel mogelijk worden gehandhaafd en dat het binnen de bestemming "Wonen" mogelijk moet zijn om bijbehorende bouwwerken op te richten, maar dat het niet mogelijk moet zijn om overal bijbehorende bouwwerken op te richten, omdat de omgeving een overgangsgebied van stedelijk naar landelijk gebied is. Ingevolge de aanduiding "bijgebouwen" mogen tot 25 meter achter de achterste grens van het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, zodat afhankelijk van de ligging van het bouwvlak voor alle percelen dezelfde maximale afstand geldt, aldus de raad. Tot willekeur zal dit volgens de raad niet leiden, nu steeds dezelfde afstand is aangehouden. De raad acht een dergelijk onderscheid aanvaardbaar.
3.2. Aan de percelen [locatie sub 1] tot en met [..] is, voor zover van belang, de bestemming "Wonen" toegekend met voor elk perceel een bouwvlak en de aanduiding "bijgebouwen" aan de gronden tot 25 meter achter het bouwvlak bezien vanaf de Nijreesweg.
Ingevolge artikel 14, lid 14.1, onder a en d, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen, tuinen en erven.
Ingevolge lid 14.2.2 mogen binnen de voor "Wonen" aangewezen gronden bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
f. de gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:
2. 100 m² voor percelen groter dan 500 m²;
3. 125 m² voor percelen groter dan 1000 m².
II. in afwijking van het gestelde in de aanhef mogen op de bouwpercelen waarop de aanduiding "bijgebouwen" is opgenomen enkel ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
3.3. Aan de gronden voor de percelen [locatie sub 1] tot en met [..] waaraan in het voorliggende plan de bestemming "Wonen" is toegekend, waren in het voorheen geldende bestemmingsplan "Zuid Nijrees I" de bestemmingen "Woondoeleinden 5", "Erf" en "Agrarische doeleinden A" toegekend. Het deel van de gronden waarop in het voorliggende plan bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, valt bijna geheel samen met de gronden met de bestemming "Erf" in het voorgaande plan.
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Zuid Nijrees I" waren de op de plankaart voor "Erf" aangewezen gronden bestemd voor:
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
e. bijbehorende voorzieningen;
f. waterpartijen en waterberging;
g. kunstwerken ten behoeve van de waterberging.
Ingevolge artikel 14, lid 14.1, waren de op de plankaart voor "Agrarische doeleinden A" aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijven, andere bouwwerken, andere werken en voorzieningen.
3.4. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het plan voor het naast het perceel [locatie sub 1] van [appellant sub 1] gelegen perceel [locatie sub 1]a iets meer bouwmogelijkheden biedt voor bijbehorende bouwwerken dan het voorheen geldende bestemmingsplan "Zuid Nijrees I". Omdat de afstand van het bouwvlak op het perceel [locatie sub 1]a tot de Nijreesweg gemeten vanaf de achterzijde van het bouwvlak ongeveer 5 meter groter is dan de overeenkomstige afstand van de bouwvlakken op de andere genoemde percelen tot de Nijreesweg zijn de bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken op dit perceel in beginsel bepalend voor het zicht op de openheid van het gebied vanaf het perceel [locatie sub 1] van [appellant sub 1].
De bestaande woningen aan de [locatie sub 1] tot en met [..] en daarmee de bouwvlakken voor die woningen zijn niet op één lijn gelegen, zodat de op zich gelijke bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken op het achtererf van deze percelen ertoe kunnen leiden dat de achterkant van deze bouwwerken niet op alle percelen op gelijke afstand van de Nijreesweg worden gerealiseerd. De raad acht het echter van belang dat voor alle percelen de eis geldt dat bijbehorende bouwwerken tot ten hoogste 25 meter achter het bouwvlak kunnen worden gebouwd. Omdat het perceel [locatie sub 1]a aan de achterzijde ongeveer 70 meter diep is en deze afstand voor de andere percelen varieert van ongeveer 75 meter tot ongeveer 95 meter is de raad van mening dat de openheid van het gebied voldoende is gewaarborgd.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat het plan wat betreft de andere door [appellant sub 1] genoemde percelen aan de Nijreesweg meer bouwmogelijkheden biedt voor bijbehorende bouwwerken dan het voorheen geldende bestemmingsplan "Zuid Nijrees I". [appellant sub 1] heeft wat betreft de planregeling voor deze percelen geen specifieke bezwaren aangevoerd.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de planregeling voor bijbehorende bouwwerken niet tot gevolg heeft dat de openheid van het gebied achter de percelen [locatie sub 1] tot en met [..] onevenredig wordt aangetast. Dat de mogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken op het perceel [locatie sub 1]a ertoe kunnen leiden dat bijbehorende bouwwerken aldaar ongeveer 5 m verder richting de achterzijde van het perceel kunnen worden gesitueerd dan op de andere percelen mogelijk is, heeft de raad in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten, waarbij betekenis toekomt aan het belang van een uniforme planregeling. In dit verband ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van willekeur.
4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de percelen [locatie sub 1] tot en met [..], strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] richt zich tegen het plan voor zover daarin ten behoeve van het als noodwoning opgerichte bouwwerk op het perceel [locatie sub 2a] geen bouwvlak is toegekend. Hij stelt dat hij in 1980 vanwege gezinsuitbreiding vanuit de noodwoning is verhuisd naar de woning op het perceel [locatie sub 2b], maar altijd de intentie heeft gehad om terug te gaan naar de noodwoning. De opstal op het perceel [locatie sub 2a] is al die jaren in zijn bezit gebleven en gebruikt in de weekeinden en in de zomer. Ook hebben zijn kinderen er gewoond. [appellant sub 2] betoogt dat het pand ten onrechte niet als woning is bestemd, omdat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied", dat op 11 oktober 1984 is vastgesteld, aan het pand de aanduiding "noodwoning" was toegekend. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de raad ten onrechte geen andere regeling voor het pand heeft vastgesteld.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de noodwoning op het perceel [locatie sub 2a] in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" niet als zodanig was bestemd omdat aan de aanduiding "noodwoning" geen betekenis toekwam, zodat de noodwoning in dat bestemmingsplan onder het overgangsrecht was gebracht. Volgens de raad kan het gestelde gebruik van de noodwoning niet als zelfstandige bewoning worden aangemerkt en zijn er geen aanwijzingen dat de noodwoning na 1980 als zelfstandige woning is gebruikt. Het toekennen van een bouwvlak ten behoeve van de noodwoning is volgens de raad niet wenselijk vanwege de ligging van de noodwoning achter het bebouwingslint en ongeveer 70 meter vanaf de weg.
5.2. Aan het perceel [locatie sub 2a] is de bestemming "Wonen" toegekend. Ten behoeve van de opstal op het perceel is geen bouwvlak toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2.1, onder a, van de planregels moeten hoofdgebouwen binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Ingevolge lid 14.2.2 mogen binnen de voor "Wonen" aangewezen gronden bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van daarin aangegeven bepalingen zoals deels in 3.2 vermeld.
Ingevolge artikel 1.60 is een vrijstaand bijbehorend bouwwerk een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden daar niet tegenaan gebouwd gebouw.
5.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" was aan de gronden van het perceel [locatie sub 2a] de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduiding "vrijstaande burgerwoningen" toegekend. Op de plankaart van dit bestemmingsplan was ter plaatse van het pand een cirkel getekend, die blijkens het renvooi voor de aanduiding "noodwoning" stond. Aan de gronden ter plaatse van de opstal op het perceel [locatie sub 2a] is geen aangewezen bebouwingsoppervlak toegekend.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" was op gronden met de bestemming "Woondoeleinden" op de aangewezen bebouwingsoppervlakken uitsluitend bebouwing toegestaan, met inachtneming van de in dat lid genoemde voorwaarden. In de voorschriften was geen regeling voor de aanduiding "noodwoning" opgenomen.
5.4. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad terecht ervan is uitgegaan dat de opstal op het perceel [locatie sub 2a] in het bestemmingsplan "Buitengebied" niet als zodanig was bestemd en dat de desbetreffende opstal waarvoor een bouwvergunning is verleend, viel onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied".
Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat hij bij de beantwoording van de vraag of er aanleiding is ten behoeve van de opstal op het perceel [locatie sub 2a] een bouwvlak op te nemen, zowel de geschiedenis van bewoning als de situering van de opstal op het perceel [locatie sub 2a] achter het bebouwingslint en op relatief grote afstand van de weg in aanmerking heeft genomen. Dat hiermee rekening is gehouden is niet onredelijk te achten.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de opstal op het perceel [locatie sub 2a] na 1980 als zelfstandige woning is gebruikt. Verder heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situering van de opstal op het perceel [locatie sub 2a] achter het bebouwingslint op 70 meter van de Nijreesweg wezenlijk afwijkt van de situering van de woningen in de omgeving. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
Ter zitting heeft de raad betoogd dat de opstal op het perceel [locatie sub 2a] kan worden aangemerkt als een ingevolge artikel 14, lid 14.2.2, van de planregels bijbehorend bouwwerk bij het hoofdgebouw op het perceel [locatie sub 2b], zodat - anders dan [appellant sub 2] betoogt - het plan wel een regeling voor de opstal op het perceel Nijreesweg bevat. Hieraan ligt ten grondslag dat het perceel [locatie sub 2a] geen bouwvlak heeft en dat indien het pand op het perceel [locatie sub 2a] niet voldoet aan de eisen voor de maatvoering van een bijbehorend bouwwerk ingevolge artikel 14.2.2, onder h, van de planregels bestaande afwijkingen in maten en afmetingen mogen worden gehandhaafd mits het bouwwerk is gebouwd met vergunning, hetgeen het geval is. In het betoog van [appellant sub 2] ziet de Afdeling, nu hij kennelijk beschikt over de percelen [locatie sub 2b] en 19, geen aanleiding voor een ander standpunt.
5.5. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
6. [appellant sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie sub 3]. Hij is van mening dat het bestemmingsplan ten onrechte de mogelijkheden voor zijn gronden beperkt. [appellant sub 3] betoogt voorts dat meer wijzigingsbevoegdheden zoals opgenomen in het op 19 april 2011 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Almelo" in het thans voorliggende plan hadden moeten worden opgenomen. Weliswaar heeft hij er begrip voor dat in verband met de ligging van het plangebied niet de volledige regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Almelo" in dit plan zijn overgenomen, maar de mogelijkheden in het voorliggende plan zijn volgens hem te beperkt.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestaande bedrijfsvoering als zodanig is bestemd, omdat het bedrijf van [appellant sub 3] vanwege de oppervlakte waarop vleesvarkens worden gehouden niet kan worden aangemerkt als een intensieve veehouderij volgens de definitie in de planregels.
Voorts heeft de raad betoogd dat geen aanleiding bestaat de wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan "Buitengebied Almelo" in dit plan op te nemen. Hieraan ligt ten grondslag dat het perceel van [appellant sub 3] niet vergelijkbaar is met in het bestemmingsplan "Buitengebied Almelo" opgenomen agrarische percelen vanwege de ligging van het perceel in een overgangsgebied van stedelijk naar landelijk gebied.
6.2. Aan het perceel [locatie sub 3] is de bestemming "Agrarisch" toegekend, met een bouwvlak. Binnen het bouwvlak is aan een deel van de gronden de aanduiding "bedrijfswoning" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.37, van de planregels wordt onder grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel.
Ingevolge lid 1.41 wordt onder intensieve veehouderij verstaan: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren ‘biologisch’worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
a. grondgebonden agrarisch gebruik;
h. extensieve dagrecreatie;
Ingevolge artikel 3, lid 3.3, onder a, sub 2, wordt onder strijdig gebruik met de bestemming in ieder geval verstaan het gebruik van gronden ten behoeve van intensieve veehouderij.
6.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Zuid Nijrees I" was aan het perceel [locatie sub 3] de bestemming "Agrarische Doeleinden A1" toegekend, met een bouwvlak.
Ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de voorschriften van dit plan zijn de gronden met de bestemming "Agrarische Doeleinden A1" bestemd voor:
a. agrarische bedrijven met de daarbij behorende gebouwen;
b. andere bouwwerken, andere werken en voorzieningen.
6.4. De veebezetting van het bedrijf van [appellant sub 3] bestaat uit 160 vleesvarkens, ongeveer 10 stuks jongvee en enkele paarden en veulens. In de omgeving van het perceel [locatie sub 3] beschikt [appellant sub 3] over enkele verspreid liggende percelen land met een oppervlakte van ongeveer 8,5 ha. Deze percelen worden gebruikt als weiland en voor de productie van ruwvoer.
6.5. Ter zitting is gebleken dat de vleesvarkens worden gehouden in een stal met een oppervlakte van ongeveer 180 m2, zodat geen sprake is van een intensieve veehouderij in de zin van artikel 1, lid 1.40, van de planregels. De vleesvarkens worden gevoerd met van elders aangevoerd veevoer. Gelet hierop betreft het houden van vleesvarkens door [appellant sub 3] geen grondgebonden agrarisch gebruik, zodat het bedrijf in zoverre niet als zodanig is bestemd. Nu de raad, zoals ook ter zitting is bevestigd, heeft beoogd het bedrijf van [appellant sub 3] in zijn geheel als zodanig te bestemmen, is het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
6.6. De raad heeft ter zitting betoogd dat het plan voor het perceel van [appellant sub 3] meer mogelijkheden biedt dan het voorgaande plan omdat de functies bed & breakfast en extensieve dagrecreatie in de bestemmingsomschrijving zijn opgenomen. Nu het perceel [locatie sub 3] niet in het buitengebied is gelegen, is het volgens de raad niet wenselijk de wijzigingsbevoegdheden van het bestemmingsplan "Buitengebied Almelo" over te nemen. Ter zitting heeft de raad betoogd dat indien [appellant sub 3] concrete plannen heeft voor alternatieve activiteiten hij welwillend zal bezien of deze kunnen worden ingepast maar dat van concrete plannen niet is gebleken.
Weliswaar heeft [appellant sub 3] ter zitting de mogelijkheid van een paardenhouderij genoemd, maar hij heeft in de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan geen concreet plan naar voren gebracht, daargelaten of en in hoeverre de planregels de mogelijkheden voor het houden van paarden beperken. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat opnemen van de door [appellant sub 3] bedoelde wijzigingsbevoegdheden niet in de rede lag.
6.7. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover aan de orde in overweging 6.5, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd voor zover het betreft plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie sub 3].
7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 3] te worden veroordeeld. Wat betreft [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Almelo van 12 juni 2012, kenmerk Raad - 1200200, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie sub 3];
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] en [appellant sub 2] ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Almelo tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 634,76 (zegge: zeshonderdvierendertig euro en zesenzeventig cent), waarvan € 472,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Almelo aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013