201210067/1/A2.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 september 2012 in zaak nr. 10/3387 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluiten, beide verzonden op 17 mei 2010, heeft het college de aan [appellant] op grond van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004 van de gemeente Utrecht (hierna: de Reïntegratieverordening) toegekende loonkostensubsidie over 2009 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 11.718,75 aan verleende voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 augustus 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.A. van Meer, advocaat te Utrecht, is verschenen.
1. Bij besluit van 11 december 2008 heeft het college aan [appellant] met ingang van 1 oktober 2008 een subsidie verleend van € 15.625,00 voor de duur van het dienstverband van zijn [werknemer] voor 25 uur per week, met een maximum van drie jaar. Aan de subsidieverlening heeft het college nadere voorwaarden verbonden, vervat in een bijlage. In de nadere voorwaarde met nr. 8 heeft het college, in overeenstemming met de Reïntegratieverordening, bepaald dat vóór 1 maart van het jaar volgend op het jaar waarover subsidie is betaald een einddeclaratie dient te worden opgesteld. Deze bevat een overzicht van het aantal arbeidsplaatsen en een accountantsverklaring. De accountantsverklaring is niet nodig als het recht op subsidie niet meer bedraagt dan € 2.500,00.
Aan het besluit van 26 augustus 2010 heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft voldaan aan deze voorwaarde, omdat hij niet de voorgeschreven einddeclaratie over 2009 heeft ingediend. Daardoor heeft [appellant] niet voldaan aan de aan de subsidieverlening verbonden verantwoordingsplicht, terwijl hij meerdere malen op deze verplichting is gewezen en hij ervan op de hoogte was dat het niet voldoen aan de verplichting zou leiden tot het op nihil vaststellen van de verleende loonkostensubsidie.
2. De rechtbank heeft, nadat zij het beroep van [appellant] tegen het besluit van 26 augustus 2010 op 22 augustus 2012 ter zitting had behandeld, dat besluit wegens strijd met de artikelen 3:4, 4:46 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat het college de bij het besluit betrokken belangen heeft geïnventariseerd en deze belangen op enigerlei kenbare wijze in zijn belangenafweging heeft betrokken. Evenmin is gebleken dat het college heeft bezien of de gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De rechtbank heeft evenwel de rechtsgevolgen van dit vernietigde besluit geheel in stand gelaten, omdat, gelet op hetgeen het college ter zitting heeft aangevoerd, het college het belang bij het volledig en correct indienen van de benodigde gegevens door [appellant] zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van [appellant] bij het achterwege laten van de nihilstelling van de subsidie en de terugvordering.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 26 augustus 2010 geheel in stand heeft gelaten. Hij voert daartoe aan dat hij niet op de hoogte was van de zitting van de rechtbank, waardoor hij zijn belangen niet naar voren heeft kunnen brengen. Daardoor is in de belangenafweging ten onrechte niet meegenomen dat hij de einddeclaratie over 2009 niet tijdig heeft ingediend omdat hem niet duidelijk was welke datum hij voor het uitdiensttreden van de werknemer op het formulier "Overzicht dienstverband werknemer 2009 (formulier 1)" (hierna: formulier 1) moest vermelden. Evenmin is in de belangenafweging meegenomen dat hij heeft aangetoond dat hij de subsidie heeft aangewend voor het doel waarvoor de subsidie is verleend. Verder valt niet in te zien waarom de subsidie niet is vastgesteld op een bedrag van € 2.500,00, nu de verplichting tot het overleggen van een accountantsverklaring niet geldt als het recht op subsidie dat bedrag niet overstijgt en tot dat bedrag wel is voldaan aan alle verplichtingen, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 8:56 van de Awb worden partijen na afloop van het vooronderzoek ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de rechtbank te verschijnen.
Bij brief van 13 april 2012 heeft [appellant] de rechtbank verzocht om de zitting van 18 april 2012 uit te stellen omdat zijn gemachtigde zich had teruggetrokken. Op 16 april 2012 heeft de griffier van de rechtbank [appellant] bericht dat het uitstel is toegewezen en bij separate brief een uitnodiging voor de behandeling van het beroep ter zitting van 22 augustus 2012 verzonden naar het adres van [appellant], als vermeld op de brief van 13 april 2012. Deze uitnodiging is aangetekend verzonden en vervolgens retour gekomen, omdat deze niet was afgehaald. Bij brief van 11 mei 2012 heeft de griffier van de rechtbank nogmaals de uitnodiging per gewone post naar het hiervoor bedoelde adres van [appellant] verzonden.
De rechtbank heeft hierbij gehandeld overeenkomstig artikel 8:56 van de Awb en de Procesregeling bestuursrecht 2010. Aldus is [appellant] op de juiste wijze voor de zitting uitgenodigd. Dat hij, naar hij stelt, bij de rechtbank tevergeefs navraag heeft gedaan naar een zittingsdatum en dat hij door een dagvaarding van de gemeente Utrecht op het verkeerde been is gezet, wat daarvan verder ook zij, doet daaraan niet af. Nu [appellant], anders dan hij heeft gesteld, op de hoogte kon zijn van de zitting, dient het voor zijn rekening en risico te blijven dat hij niet is verschenen en daardoor ter zitting zijn belangen niet naar voren heeft gebracht.
3.2. In hoger beroep is vervolgens aan de orde of de rechtbank, op basis van het alsnog door het college ingenomen standpunt over de betrokken belangen, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 26 augustus 2010 in stand heeft kunnen laten. [appellant] heeft in hoger beroep de gelegenheid gehad de belangen die volgens hem bij de rechtbank onderbelicht zijn gebleven toe te lichten.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zijn belang dat [appellant], als ontvanger van de subsidie, aan hem, als subsidieverlener, de vereiste gegevens doet toekomen, zwaar heeft kunnen laten wegen. Het college diende aan de hand van die gegevens na afloop van het subsidiejaar te beoordelen of [appellant] de subsidie heeft aangewend voor het betalen van de werknemer. Niet in geschil is dat [appellant] heeft nagelaten om een volledig ingevuld formulier 1 bij het college in te dienen, zodat hij niet heeft voldaan aan zijn verantwoordingsplicht. [appellant] is door het college verschillende malen gewezen op de verplichting om tijdig de benodigde gegevens in te dienen. Voorts is de termijn verlengd tot 15 april 2010, zodat hij daartoe voldoende in de gelegenheid geweest. Van [appellant] kon worden verlangd dat hij, ingeval hij niet wist hoe hij formulier 1 moest invullen, bij de gemeente concreet navraag zou doen. [appellant] heeft dit nagelaten. Hij heeft weliswaar contact opgenomen met een ambtenaar van de gemeente, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij toen navraag heeft gedaan naar de wijze waarop formulier 1 moest worden ingevuld. Voorts had hij het ingevulde formulier voorzien van opmerkingen over wat hem niet duidelijk was kunnen terugsturen. Dit heeft hij niet gedaan. Dat [appellant] niet tijdig de einddeclaratie heeft ingediend, heeft het college derhalve voor diens rekening en risico kunnen laten.
Daargelaten dat [appellant] slechts heeft aangetoond dat hij de werknemer over een deel van de periode heeft betaald, betekent de gestelde omstandigheid dat hij de subsidie heeft aangewend voor het betalen van de loonkosten, niet dat hij niet hoefde te voldoen aan de verplichting om de einddeclaratie in te dienen. Nu [appellant] niet heeft voldaan aan die verplichting, treft de stelling van [appellant] dat de subsidie in elk geval op een bedrag van € 2.500,00 had dienen te zijn vastgesteld, geen doel.
3.3. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid zijn belang zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van [appellant]. [appellant] heeft ook in hoger beroep geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het college in redelijkheid had moeten afzien van het vaststellen op nihil en het terugvorderen van de betaalde subsidie. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de inhoud van het vernietigde besluit na de alsnog kenbaar gemaakte belangenafweging de rechterlijke toets kan doorstaan en derhalve de rechtsgevolgen ervan geheel in stand kunnen laten.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013