ECLI:NL:RVS:2013:BZ7473

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206512/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhavingsmaatregelen tegen demping oppervlaktewater

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Het hoger beroep betreft de afwijzing van het verzoek van [appellant] om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen jegens [belanghebbende] voor het zonder vergunning dempen van oppervlaktewater in de Reeuwijkse Plassen. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland had op 23 juni 2011 het verzoek van [appellant] afgewezen. Dit besluit werd door het college in een later besluit op 18 januari 2012 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 december 2012. Tijdens de zitting is het college vertegenwoordigd door mr. M. van Berk, M.L. Misana en L.N. Cleef. De Raad van State heeft overwogen dat het college op grond van de Keur Rijnland 2009 niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen de dempingen die [belanghebbende] zou hebben verricht in de periode van 1983 tot 2007. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat er in die periode dempingen hebben plaatsgevonden. De Raad van State heeft vastgesteld dat de door [appellant] overgelegde foto’s niet onmiskenbaar bewijs leveren van menselijk toedoen bij de veranderingen in het oppervlaktewater.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.

Uitspraak

201206512/1/A4.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 mei 2012 in zaak nr. 12/1771 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2011 heeft het college het verzoek van [appellant] om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen jegens [belanghebbende] ter zake van het zonder vergunning dempen van oppervlaktewater ten behoeve van vergroting van een eiland in de Reeuwijkse Plassen ten zuiden van het perceel Zoetendijk 7 te Bodegraven, afgewezen.
Bij besluit van 18 januari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. van Berk, M.L. Misana en L.N. Cleef, werkzaam bij het Hoogheemraadschap, en [belanghebbende] zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college op grond van de Keur Rijnland 2009 wel bevoegd was bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ter zake van dempingen van het oppervlaktewater, die [belanghebbende] heeft verricht in de periode van 1983 tot 2007, zonder dat daarvoor toestemming van het college was verleend. Zijns inziens is daarbij de Legger oppervlaktewateren 2010 niet van betekenis.
2. Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Keur Rijnland 2009 is het verboden zonder vergunning van het bestuur in, op, onder en/of boven waterstaatswerken en hun beschermingszone werkzaamheden te verrichten.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder y, van de Keur Rijnland 2009, voor zover hier van belang, wordt ingevolge de keur en de daarop berustende bepalingen, tenzij anders bepaald, onder meer onder waterstaatswerken verstaan: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, bijbehorende beschermingszones en ondersteunende kunstwerken, die als zodanig in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet zijn aangegeven.
3. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college onbevoegd was bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat [belanghebbende] in de periode van 1983 tot 2007 dempingen heeft verricht. Onweersproken is de in de stukken door het college ingenomen stelling dat door zware golfslag op de Reeuwijkse Plassen een constante afkaveling van de oevers zich voordoet en dat de daarin aanwezige eilanden door de jaren heen vervormen. Het college heeft zich in verband hiermee op het standpunt kunnen stellen dat een overtreding van de Keur eerst vaststaat als onmiskenbaar is dat veranderingen in het oppervlaktewater door menselijk toedoen zijn veroorzaakt. Het college heeft met juistheid vastgesteld dat uit de door [appellant] overgelegde foto’s niet onmiskenbaar blijkt dat door menselijk toedoen dergelijke veranderingen zijn veroorzaakt. In hetgeen [appellant] ter zake naar voren heeft gebracht, wordt dan ook reeds hierom geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend het college zich ten onrechte onbevoegd heeft geacht bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ter zake van de door [appellant] gestelde dempingen in de periode van 1983 tot 2007. In verband hiermee behoeft de stelling van [appellant] dat de Keur wel grondslag biedt om handhavend op te treden ten aanzien van dempingen die zich hebben voorgedaan voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Legger oppervlaktewateren 2010, geen bespreking.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013
163-693