ECLI:NL:RVS:2013:BZ7452

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207151/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot handhaving tegen de aanleg van een aarden wal in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het college van burgemeester en wethouders van Oostflakkee werd verplicht om handhavend op te treden tegen de aanleg van een aarden wal op een perceel dat agrarisch bestemd is. Het college had eerder het verzoek van de wederpartij om handhavend op te treden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de aarden wal in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften. De appellanten, waaronder [appellant sub 1], voerden aan dat de aanleg van de wal niet onder de definitie van 'opslag' viel en dat het gebruik van de wal verenigbaar was met de agrarische bestemming. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 april 2013 behandeld. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de aarden wal niet in overeenstemming is met de doeleindenomschrijving van de agrarische bestemming, aangezien deze wal niet ten behoeve van een agrarisch bedrijf is aangelegd. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de hoger beroepen ongegrond zijn. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die op € 944,00 zijn vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van bestemmingsplannen en de strikte naleving van de voorschriften die aan agrarische gebieden zijn verbonden.

Uitspraak

201207151/1/A1.
Datum uitspraak: 10 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Goeree-Overflakkee,
2. het college van burgemeester en wethouders van Oostflakkee, thans gemeente Goeree-Overflakkee,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2012 in zaak nr. 11/5390 in het geding tussen:
[wederpartij] wonend te [woonplaats], gemeente Goeree-Overflakkee,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2011 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om handhavend op te treden tegen de aanleg van een aarden wal op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 november 2011 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en het college, vertegenwoordigd door F. ten Brinke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door mr. E.J.M.J.J. Houben, gehoord.
Overwegingen
1. [appellant sub 1] heeft in maart 2011 op zijn perceel, aan de zijde grenzend aan het perceel van [wederpartij] , een aarden wal laten opwerpen. De wal is ten minste 100 m lang. De voor de wal gebruikte grond is afkomstig van een bouwproject in Oude-Tonge. [appellant sub 1] heeft niet voor de grond betaald of betaald gekregen. Het voornemen is de wal permanent te laten liggen. Op het perceel [locatie] is een autohandel aanwezig.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden (A)".
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor Agrarische doeleinden (A) bestemd voor agrarische bedrijven als bedoeld in artikel 1, elfde lid, onder a, d, e, f en g.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, is het verboden gronden/water en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de betrokken grond gegeven (sub)bestemmingen, de daarbijbehorende doeleindenomschrijvingen en de overige voorschriften.
Ingevolge het tweede lid, onder a, wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan onbebouwde gronden/water te (laten) gebruiken als opslagplaats voor bagger, grond en grondspecie.
Ingevolge artikel 1, elfde lid, is een agrarisch bedrijf, een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:
a. akker- en vollegrondstuinbouw:
de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw;
(…);
d. fruitteelt:
de teelt van fruit op open grond;
e. sierteelt:
de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen;
f. bollenteelt:
de teelt van bollen;
g. bosbouw:
de teelt van bomen, vanwege de houtproductie
(…).
3. Het college en [appellant sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden. In dat verband voeren zij aan dat de aanleg van een aarden wal niet valt onder de definitie van "opslag" in het bestemmingsplan. Indien niettemin wordt geoordeeld dat de aarden wal valt onder de definitie van "opslag" in de planvoorschriften, dan is deze verenigbaar met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming, de daarbij behorende doeleindenomschrijving en de overige voorschriften mag worden gebruikt. Zij voeren daartoe aan dat [appellant sub 1] het terrein waarop de aarden wal is aangelegd, wil laten begrazen door schapen.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bevoegd is handhavend op te treden tegen de aarden wal. Het gebruik van de aarden wal moet in overeenstemming zijn met de doeleindenomschrijving van de bestemming "Agrarische doeleinden" als weergegeven in artikel 2, eerste lid, van de planvoorschriften. Uit deze doeleindenomschrijving blijkt dat de gronden met deze bestemming bestemd zijn voor agrarische bedrijven. [appellant sub 1] heeft ter zitting aangevoerd dat de aarden wal is aangelegd met het doel om natuur te creëren en niet ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Dit betekent dat de aarden wal in strijd met artikel 39, eerste lid, van de planvoorschriften op het perceel aanwezig is. Dat, zoals het college stelt, uitoefening van een agrarisch bedrijf, door het houden van schapen op het perceel, op zichzelf niet onmogelijk wordt gemaakt door het hellende oppervlak van de wal, maakt dat niet anders. Nu de aarden wal in strijd met artikel 39, eerste lid, van de planvoorschriften aanwezig is, wordt niet toegekomen aan het argument dat de wal niet kan worden aangemerkt als opslag als bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de planvoorschriften.
Het betoog faalt.
4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013
357-776.