ECLI:NL:RVS:2013:BZ7434

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207094/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor uitbreiding betonnen werkschuur in Kwadendamme

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Borsele om aan [appellant] een bouwvergunning te verlenen voor de bouw en uitbreiding van een betonnen werkschuur op het perceel in Kwadendamme. Het college heeft op 10 februari 2011 besloten de bouwvergunning te weigeren, waarna [appellant] bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd deels gegrond verklaard, maar het oorspronkelijke besluit werd gehandhaafd. De rechtbank Middelburg verklaarde het beroep van [appellant] op 31 mei 2012 ongegrond, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 27 maart 2013 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bouwvergunning niet van rechtswege was verleend, omdat het college niet binnen de wettelijke termijn had beslist. De Afdeling bevestigde dat het bouwplan niet voldeed aan het bestemmingsplan 'Landelijk gebied', dat een minimale afstand van 10 meter tot de perceelsgrens vereist. De reeds gerealiseerde schuur bevond zich op een afstand van minder dan 10 meter van de perceelsgrens, waardoor het college terecht de bouwvergunning had geweigerd.

Daarnaast werd het betoog van [appellant] dat er eerder bouwvergunningen van rechtswege waren ontstaan, verworpen. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat het college geen ontheffing kon verlenen, omdat het bouwplan in strijd was met redelijke eisen van welstand. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het beroep van [appellant] ongegrond was verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

201207094/1/A1.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Kwadendamme, gemeente Borsele,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 31 mei 2012 in zaak nr. 11/6649 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Borsele.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2011 heeft het college geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor de bouw en uitbreiding van de reeds geplaatste betonnen werkschuur op het perceel [locatie] te Kwadendamme (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 september 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en het besluit van 10 februari 2011 gehandhaafd onder aanvulling van de motivering van dat besluit.
Bij uitspraak van 31 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2013, waar het college, vertegenwoordigd door F. Davidse en A.W. Slabbekoorn, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] exploiteert sinds 1996 op het perceel [kwekerij]. In 1996 heeft hij op dit perceel een betonnen werkschuur gebouwd. Bij brief van 27 september 2010, aangevuld bij brief van 23 oktober 2010, heeft [appellant] voor deze schuur reguliere bouwvergunning aangevraagd. Gelet op de bij de aanvraag behorende situatieschets bedraagt de afstand tussen de schuur en de perceelsgrens 8,5 m.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bouwvergunning niet van rechtswege is verleend. Hij voert daartoe aan dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan "Borsels buiten". Nu het college niet binnen twaalf weken op de aanvraag heeft beslist, is volgens [appellant] bouwvergunning van rechtswege ontstaan.
Voorts betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat het college nog geen besluit heeft genomen op eerdere aanvragen om bouwvergunning voor de schuur, zodat reeds eerder bouwvergunningen van rechtswege zijn ontstaan.
2.1. De rechtbank heeft, anders dan [appellant] betoogt, terecht geoordeeld dat het college het bouwplan moest toetsen aan het bij besluit van 5 februari 1998 door de raad van de gemeente Borsele vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied". Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat in de uitspraak van 1 april 2009 in zaak nr. 200801801/1, door de Afdeling is geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het deel van het bestemmingsplan "Borsels buiten" dat betrekking heeft op het perceel en hieraan alsnog goedkeuring heeft onthouden. Het bestemmingsplan "Borsels buiten" is derhalve vanaf 1 april 2009 niet meer van toepassing op het perceel.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied" (hierna: het bestemmingsplan) heeft het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde (AL)".
Ingevolge artikel 5, vierde lid, onder g, van de planvoorschriften, zal de afstand van gebouwen, open hangars, silo's, mestbassins en waterbassins tot de perceelsgrens tenminste 10 m bedragen.
2.3. De reeds gerealiseerde schuur is, zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, op een afstand van minder dan 10 m van de perceelsgrens gerealiseerd. Dit betekent dat het bouwplan dat voorziet in de legalisering van de schuur niet voldoet aan de eis van het bestemmingsplan, dat de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens tenminste 10 m moet bedragen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op artikel 46, derde lid, van de Woningwet de termijn in artikel 46, eerste lid, niet van toepassing is op de aanvraag van 24 september 2010. Voorts heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat in het besluit van 10 februari 2011 de bouwvergunning is geweigerd en tevens is besloten geen ontheffing te verlenen, zodat zich geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 46, vijfde lid, van de Woningwet. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er ten aanzien van deze aanvraag geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan.
Het betoog van [appellant], dat de rechtbank heeft miskend dat ten aanzien van de aanvragen om een bouwvergunning voor de betonnen schuur in het verleden wel vergunningen van rechtswege zijn ontstaan, faalt evenzeer, nu de door hem genoemde aanvragen geen betrekking hebben op deze procedure en ten aanzien van deze aanvragen eerder is geoordeeld dat geen bouwvergunningen van rechtswege zijn ontstaan.
Het betoog faalt.
3. Het betoog van [appellant], dat het college op een eerder moment in de procedure een ontheffing van het bestemmingsplan moest verlenen, behoeft, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen geen bespreking. Het college kon ook geen bouwvergunning verlenen omdat het bouwplan, zoals hierna overwogen, ook in strijd is met redelijke eisen van welstand.
4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank zijn gronden ten aanzien van redelijke eisen van welstand niet heeft betrokken in de beoordeling. De rechtbank heeft deze gronden besproken en overwogen dat het college op goede gronden het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand heeft geacht. [appellant] heeft niet aangevoerd welke van zijn gronden de rechtbank onbesproken heeft gelaten. Voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de bouwvergunning moest weigeren wegens strijd met redelijke eisen van welstand, bestaat geen grond.
5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college geen dwangsommen heeft verbeurd op grond van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, met betrekking tot het besluit op bezwaar van 9 september 2011. In de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 27 oktober 2011 in zaak nr. 10/712 is de tussen partijen op de zitting van 5 april 2011 gemaakte afspraak vastgelegd. Daaruit blijkt dat [appellant] heeft ingestemd met opschorting van die beslistermijn. Op dat moment waren één week en vijf dagen van de beslistermijn verstreken. Bij brief van 30 juni 2011 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college deze brief kon opvatten als kennisgeving dat [appellant] niet langer instemde met een opschorting van de beslistermijn. Op 30 juni 2011 is die termijn weer gaan lopen. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het college vanaf dat moment de bezwaarprocedure moest hervatten. De termijn waarbinnen het college diende te beslissen was, gelet op artikel 7:10, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:13 van de Awb, twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Gelet op de periode waarin de beslistermijn was opgeschort, eindigde de termijn waarbinnen het college diende te beslissen op 9 september 2011. Bij besluit van 9 september 2011 heeft het college op het bezwaarschrift van [appellant] beslist. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor toekenning van een dwangsom op grond van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.
6. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, kan de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. Nu de rechtbank het beroep van [appellant] terecht ongegrond heeft verklaard, bestaat geen grond voor toekenning van een schadevergoeding op grond van voormelde bepaling.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013
473-776.