ECLI:NL:RVS:2013:BZ7431

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201201430/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van proces-verbaal en bescherming van persoonlijke levenssfeer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 januari 2012, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de korpsbeheerder van de politieregio Hollands-Midden ongegrond werd verklaard. Het oorspronkelijke verzoek van [appellant] betrof de openbaarmaking van het proces-verbaal waarin aangifte is gedaan tegen hem, evenals andere stukken die betrekking hebben op de beslissing om niet te vervolgen. De korpschef had dit verzoek afgewezen op grond van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de aangevers. De rechtbank oordeelde dat openbaarmaking van het proces-verbaal zou afbreuk doen aan de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen, en dat de korpsbeheerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het belang van deze bescherming zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking.

Tijdens de zitting op 19 februari 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de aangifte niet rechtstreeks betrekking heeft op het functioneren van de ambtenaren die aangifte hebben gedaan, maar op het handelen van [appellant]. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de rechtbank voldoende gemotiveerd heeft waarom de openbaarmaking van het proces-verbaal niet mogelijk was, en dat de korpsbeheerder geen dwangsom heeft verbeurd.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. De beslissing is genomen in naam der Koningin, waarbij de Afdeling geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201201430/1/A3.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 januari 2012 in zaak nr. 11/8094 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpsbeheerder van de politieregio Hollands-Midden (thans: de korpschef van de politie).
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2010 heeft de korpschef van de politieregio Hollands-Midden, voor zover thans van belang, het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van het proces-verbaal waarin aangifte is gedaan tegen hem, en alle andere verstrekte stukken en stukken die tot het besluit om niet te vervolgen hebben geleid, afgewezen.
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft de korpsbeheerder opnieuw beslissend het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de informatie gedeeltelijk verstrekt en voor het overige het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 16 februari 2012 heeft [appellant] toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2013, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
3. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van het proces-verbaal van aangifte van belediging en smaad tegen hem en alle stukken die betrekking hebben op de beslissing geen vervolging in te stellen.
4. Bij het besluit op bezwaar heeft de korpsbeheerder de weigering om informatie openbaar te maken in stand gehouden wat betreft het proces-verbaal omdat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer volgens hem zwaarder weegt en verstrekking van een geanonimiseerde versie vanwege de inhoud niet mogelijk is. De overige stukken heeft de korpsbeheerder verstrekt.
5. De rechtbank heeft overwogen dat openbaarmaking van het proces-verbaal afbreuk zou doen aan de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van degenen die aangifte van belediging tegen [appellant] hebben gedaan en dat aan de hand van de inhoud van het proces-verbaal de identiteit van degenen die aangifte hebben gedaan zou kunnen worden achterhaald. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de korpsbeheerder geen dwangsom heeft verbeurd.
6. [appellant] heeft aangevoerd dat onder het procesverloop van de aangevallen uitspraak ten onrechte staat dat hij zijn verzoek heeft gericht aan de korpsbeheerder terwijl hij zijn verzoek heeft gericht tot de politie. Voorts blijft onder het procesverloop ten onrechte onvermeld de brief van de korpschef van de politieregio Hollands-Midden van 30 juli 2010, de brief van hemzelf van 29 augustus 2011 en zijn reactie van 27 december 2011 op het verweerschrift.
6.1. Dit betoog slaagt niet.
De korpsbeheerder was ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit het bevoegde bestuursorgaan van de politie om te beslissen op verzoeken zoals door [appellant] ingediend. De rechtbank heeft derhalve in het procesverloop de korpsbeheerder als degene aan wie het verzoek was gericht mogen opnemen.
De brief van de korpschef van 30 juli 2010 maakt geen onderdeel uit van het bij de rechtbank bestreden besluit. De rechtbank behoefde in het procesverloop daarvan dan ook geen melding te maken. De brief van [appellant] van 29 augustus 2011, waarin hij de korpsbeheerder in gebreke stelt, wordt weliswaar niet in het procesverloop vermeld, maar wordt wel genoemd in overweging 3.9 van de aangevallen uitspraak, zodat niet kan worden geoordeeld dat de rechtbank die brief niet heeft betrokken bij haar oordeel. Ook de brief van 27 december 2011 is niet opgenomen onder het procesverloop. Naar het oordeel van de Afdeling leidt dit echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak nu het belang van [appellant] hierdoor niet wordt geschonden en niet is gebleken dat de rechtbank de inhoud van die brief niet heeft betrokken bij haar oordeel.
7. [appellant] heeft verder - samengevat weergegeven - aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom openbaarmaking van het proces-verbaal afbreuk zou doen aan de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat de aangifte niet rechtstreeks betrekking heeft op het functioneren als ambtenaar van degenen die aangifte hebben gedaan nu de aangifte is gedaan uit hoofde van hun functie. Voorts heeft hij aangevoerd dat de overweging van de rechtbank dat het anonimiseren van het proces-verbaal niet mogelijk is, ongeloofwaardig is.
7.1. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van het proces-verbaal.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het proces-verbaal niet ziet op het beroepshalve functioneren van ambtenaren omdat de aangifte niet rechtstreeks betrekking heeft op het functioneren van degenen die aangifte hebben gedaan maar op het vermeende handelen van [appellant]. Dat degenen die aangifte hebben gedaan uit hoofde van hun functie zijn betrokken bij de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot het doen van de aangifte, maakt dat niet anders. Deze zaak onderscheidt zich in zoverre van die in de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2008 in zaak nr. 200706367/1 (www.raadvanstate.nl), waarnaar [appellant] heeft verwezen.
Zoals [appellant] ter zitting heeft bevestigd, gaat het hem om de inhoud van het proces-verbaal. Die inhoud omvat naast de namen van de aangevers, die openbaar zijn gemaakt, en hun overige persoonsgegevens hoofdzakelijk de wijze waarop de aangevers zich beledigd achten. De weergave daarvan valt onder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpsbeheerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking en dat het proces-verbaal om die reden niet kan worden verstrekt.
8. Ten slotte heeft [appellant] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de korpsbeheerder prematuur in gebreke heeft gesteld.
8.1. Dit betoog slaagt niet.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de beslistermijn voor het nemen van een besluit op het op 13 juli 2010 gemaakte bezwaar na de vernietiging van het besluit op bezwaar van 2 november 2010, zoals gewijzigd op 4 november 2010, is begonnen op 11 augustus 2011 en eindigde op 21 september 2011. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] de korpsbeheerder prematuur in gebreke heeft gesteld op 29 augustus 2011 en dat de korpschef geen dwangsom heeft verbeurd.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013
290.