ECLI:NL:RVS:2013:BZ7415

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201300426/4/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking erkenning voor periodieke keuringen van motorrijtuigen door RDW

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 maart 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het hoger beroep van de RDW tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De RDW had op 5 november 2012 de erkenning van een autocentrum voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen tot en met 3500 kilogram ingetrokken. Dit besluit werd door de rechtbank op 7 januari 2013 vernietigd, waarna de RDW hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek behandeld op 7 maart 2013. De RDW stelde dat er een spoedeisend belang was vanwege een bedreiging van een van haar controleurs, maar het autocentrum bestreed deze claim. De voorzitter oordeelde dat de beoordeling van de zaak beter in de bodemprocedure kon plaatsvinden en dat er geen noodzaak was voor een voorlopige voorziening. Het verzoek van de RDW werd afgewezen, en partijen werden uitgenodigd voor een zitting op 5 juni 2013. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 maart 2013.

Uitspraak

201300426/4/A3.
Datum uitspraak: 21 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 januari 2013 in zaken nrs. 12/1938 en 12/2141 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats] (hierna: het autocentrum),
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2012 heeft de RDW de aan het autocentrum verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen tot en met 3500 kilogram voor de duur van zes maanden ingetrokken.
Bij besluit van 11 december 2012 heeft de RDW het door het autocentrum daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2013 heeft de rechtbank het door het autocentrum daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 5 november 2012 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 maart 2013, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. H.S. Zawity, werkzaam bij de RDW, en het autocentrum, vertegenwoordigd door mr. P.J.H.C. Glenz, advocaat te Landgraaf en [directeuren] zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het verzoek van de RDW strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de uitspraak van de rechtbank, in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep, wordt geschorst.
2. De RDW heeft ten aanzien van haar spoedeisend belang gesteld dat zij een spoedige zitting wenst nu het onderliggende geschil een bedreiging van één van haar controleurs betreft, hetgeen zij ernstig acht. De gestelde bedreiging wordt door het autocentrum bestreden. De beoordeling van de zaak kan, mede in aanmerking genomen het door de RDW ter zitting gestelde belang van de uitkomst ervan voor andere zaken, beter in de bodemprocedure plaatsvinden. De RDW heeft voor het overige geen belangen gesteld welke, vooruitlopend op die beoordeling, het noodzakelijk maken een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter zal gelet op het door de RDW niet ten onrechte gestelde belang van een spoedige uitspraak bevorderen dat de bodemprocedure spoedig zal worden behandeld. Partijen zullen daartoe worden uitgenodigd voor de zitting op 5 juni 2013.
3. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2013
176-591.