ECLI:NL:RVS:2013:BZ5402

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201203373/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter inzake de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 23 maart 2012. De vreemdeling had op 23 februari 2012 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, waarbij hij een geboorteakte overgelegd had die op 16 november 2011 door de Somalische ambassade te Brussel was afgegeven. De voorzieningenrechter had deze aanvraag gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van de minister.

De Raad van State oordeelt dat de vreemdeling geen in rechte te honoreren verklaring heeft gegeven waarom hij zich niet eerder tot de Somalische autoriteiten heeft gewend voor een geboorteakte. De geboorteakte kan daarom niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de minister opvolgde, klaagde dat de voorzieningenrechter de geboorteakte ten onrechte als nieuw feit had aangemerkt.

De Raad van State concludeert dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een hernieuwde toetsing van het besluit rechtvaardigen. De vreemdeling had eerder aanvragen ingediend die waren afgewezen, en het besluit van 6 maart 2012 is van gelijke strekking. De Raad vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201203373/1/V2.
Datum uitspraak: 14 maart 2013
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 23 maart 2012 in zaak nrs. 12/7814 en 12/7815 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De staatssecretaris klaagt in zijn grief, samengevat weergegeven, dat de voorzieningenrechter de door de vreemdeling overgelegde geboorteakte ten onrechte als nieuw gebleken feit heeft aangemerkt. In dat verband heeft de voorzieningenrechter, volgens de staatssecretaris, ten onrechte overwogen geen aanleiding te zien voor twijfel aan de verklaring van de vreemdeling dat de Somalische ambassade te Brussel pas na de zomer van 2011 voor het eerst documenten heeft afgegeven en dat hij er daarom van uitgaat dat de vreemdeling dit document niet ten tijde van het eerdere besluit had kunnen overleggen.
2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
2.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.3. De vreemdeling heeft eerder, op 7 juni 2007 en op 15 december 2010 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, die bij besluiten van onderscheidenlijk 24 april 2009 en 23 december 2010 zijn afgewezen. Het besluit van 6 maart 2012 is wat betreft de afwijzing van de aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van gelijke strekking als voormelde besluiten, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep in zoverre voormeld beoordelingskader van toepassing is.
2.4. De vreemdeling heeft aan zijn aanvraag van 23 februari 2012 een op 16 november 2011 door de Somalische ambassade te Brussel afgegeven geboorteakte ten grondslag gelegd. Net als in zaak nr. 201109129/1/V2, die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012 (www.raadvanstate.nl), heeft ook de vreemdeling in de thans voorliggende zaak geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom hij zich niet eerder tot de Somalische autoriteiten heeft gewend ter verkrijging van een geboorteakte. De geboorteakte is – anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen – dan ook reeds daarom geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, als hiervoor bedoeld.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling het volgende.
4. De vreemdeling heeft naast de hiervoor besproken geboorteakte aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat het met zijn gezondheid niet goed gaat en dat de algemene situatie in Somalië slecht is.
4.1. De vreemdeling heeft zijn verklaringen over zijn gezondheid niet onderbouwd. Dat het met zijn gezondheid niet goed gaat is reeds hierom geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Aangezien de vreemdeling, gelet op hetgeen onder 2.4. is overwogen, ook in deze procedure zijn Somalische nationaliteit niet heeft aangetoond, is de algemene situatie in Somalië voor hem evenmin een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid.
5. Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts hetgeen is aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, (JV 1998/45), is er voor toetsing van het besluit van 6 maart 2012, voor zover door de vreemdeling bestreden, geen plaats.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 23 maart 2012 in zaak nr. 12/7814;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Loon
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2013
284-698.
Verzonden: 14 maart 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser