ECLI:NL:RVS:2013:BZ5227

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201301262/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van vreemdeling naar Algerije en vereiste medewerking voor identificatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 29 januari 2013 zijn beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ongegrond verklaarde. De vreemdeling was in vreemdelingenbewaring gesteld op 13 januari 2013. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling onvoldoende had meegewerkt aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens over zijn identiteit, wat noodzakelijk is voor zijn uitzetting naar Algerije. De vreemdeling had weliswaar contact gezocht met het Rode Kruis en het consulaat van Algerije, maar had geen bewijsstukken overgelegd die zijn inspanningen konden staven. De rechtbank concludeerde dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbrak.

Tijdens de zitting op 7 maart 2013 werd de zaak behandeld. De staatssecretaris verklaarde dat de Algerijnse autoriteiten bereid waren laissez passer af te geven, mits de vreemdeling zich actief inzette voor het verkrijgen van identiteitsdocumenten. De vreemdeling stelde dat hij tevergeefs had geprobeerd aan een identiteitsdocument te komen en dat hij niet in staat was om zijn identiteit te bewijzen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling niet voldoende had meegewerkt aan het verkrijgen van de benodigde gegevens en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het zicht op uitzetting niet ontbrak.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De vreemdeling had niet aangetoond dat hij bijzondere omstandigheden had die hem verhinderden om de vereiste medewerking te verlenen. De beslissing van de rechtbank werd daarmee bekrachtigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201301262/1/V3.
Datum uitspraak: 21 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 januari 2013 in zaak nr. 13/1372 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 januari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2013, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P. van Zijl, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2012 in zaak nr. 201202545/1/V3 volgt dat de diplomatieke vertegenwoordiging van Algerije in Nederland (hierna: de vertegenwoordiging) bereid is een laissez passer aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) af te geven, mits de betrokken Algerijnse vreemdeling bij de vertegenwoordiging verklaart vrijwillig te willen terugkeren. Volgens de rechtbank volgt uit deze uitspraak van de Afdeling niet dat het beschikken over stukken op basis waarvan de identiteit en nationaliteit van de betrokken vreemdeling kunnen worden vastgesteld, een vereiste is voor afgifte van een laissez passer. Nu de Algerijnse autoriteiten tot op heden niet te kennen hebben gegeven dat zij voor de vreemdeling geen laissez passer zullen afgeven, bestaat geen grond voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt, aldus de rechtbank.
2.    De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank, door aldus te oordelen, niet heeft onderkend dat in de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2012 is overwogen dat uitzetting heeft plaatsgevonden met een aan de DT&V afgegeven laissez passer voor een vreemdeling die beschikte over een kopie van een geboorteakte. Uit die uitspraak volgt volgens de vreemdeling niet dat ook een laissez passer wordt afgegeven voor een vreemdeling die, zoals hij, niet beschikt over stukken op basis waarvan zijn identiteit en nationaliteit kunnen worden vastgesteld. Nu hij tevergeefs heeft getracht aan een identiteitsdocument te komen en actief heeft meegewerkt aan presentaties en taalanalyses, ontbreekt voor hem het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije, aldus de vreemdeling.
2.1.    In de uitspraak van 1 juni 2012 heeft de Afdeling vastgesteld dat op 16 november 2011 een uitzetting naar Algerije heeft plaatsgevonden met een laissez passer dat door de vertegenwoordiging aan de DT&V was afgegeven voor een vreemdeling die had verklaard vrijwillig te willen terugkeren en in het bezit was van een geboorteakte.
2.2.    In de onderhavige zaak heeft de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling verklaard dat de vertegenwoordiging in december 2012 twee laissez passer heeft toegezegd aan de DT&V voor vreemdelingen die hadden verklaard vrijwillig te willen terugkeren en beiden over een identiteitsdocument beschikten. Voorts heeft de vertegenwoordiging medio februari 2013 een laissez passer toegezegd aan de DT&V voor een vreemdeling die had verklaard vrijwillig te willen terugkeren en wiens Algerijnse nationaliteit was bevestigd. Verder heeft de vertegenwoordiging op 5 maart 2013 een laissez passer toegezegd aan de DT&V voor een vreemdeling die had verklaard vrijwillig te willen terugkeren en over een geboorteakte beschikte.
Daarnaast heeft de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling naar voren gebracht dat de betrokken vreemdeling ter verkrijging van een laissez passer niet uitsluitend dient te verklaren dat hij vrijwillig naar Algerije wil vertrekken, maar zich daarnaast actief en volledig dient in te spannen om aan een identiteitsdocument te komen. Indien de vreemdeling niet over een dergelijk document beschikt, stuurt de vertegenwoordiging de aanvraag om afgifte van een laissez passer door aan de autoriteiten in Algerije. Op basis van meegezonden vingerafdrukken van de betrokken vreemdeling verrichten de autoriteiten vervolgens nader onderzoek. Volgens de staatssecretaris is het aan de betrokken vreemdeling om alle informatie over zijn identiteit en nationaliteit te verstrekken die dat onderzoek kan bespoedigen. Sinds 2010 hebben de autoriteiten in Algerije geen laissez passer toegezegd.
Uit de omstandigheid dat de vreemdeling niet over een identiteitsdocument beschikt, kan volgens de staatssecretaris niet worden afgeleid dat de autoriteiten niet bereid zijn een laissez passer af te geven. Nu de vreemdeling zich onvoldoende heeft ingespannen om aan een dergelijk document te komen en hij ook overigens onvoldoende informatie over zijn identiteit en nationaliteit heeft verstrekt die het onderzoek door de autoriteiten in Algerije kan bespoedigen, vormt de omstandigheid dat de autoriteiten op basis van vingerafdrukken een identiteitsonderzoek in het land van herkomst dienen te verrichten, geen grond voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt, aldus de staatssecretaris.
2.3.    Niet in geschil is dat de vreemdeling bereid is vrijwillig naar Algerije terug te keren. Evenmin is in geschil dat hij hier te lande niet over een identiteitsdocument beschikt.
Op de vreemdeling rust de rechtsplicht om Nederland te verlaten. Onder verwijzing naar de uitspraak van 13 juni 2008 in zaak nr. 200803407/1 overweegt de Afdeling dat die rechtsplicht meebrengt dat van hem kan worden gevergd dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen.
2.4.    De vreemdeling heeft gesteld dat hij ter verkrijging van een identiteitsdocument contact heeft opgenomen met het consulaat van Algerije hier te lande en met de Internationale Organisatie voor Migratie. Daarnaast heeft de vreemdeling gesteld dat hij tevergeefs telefonisch contact met zijn broer heeft gezocht.
Voorts bevindt zich bij de stukken een brief van het Nederlandse Rode Kruis (hierna: het Rode Kruis) van 12 augustus 2011. Uit die brief blijkt dat de vreemdeling op 10 augustus 2011 een gesprek met het Rode Kruis heeft gevoerd over opsporing van en contactherstel met familie in Algerije. Het Rode Kruis heeft bij die brief bericht dat het op basis van de beschikbare informatie niet mogelijk is de gezochte persoon of personen te lokaliseren.
2.5.    De vreemdeling heeft zijn onder 2.4., eerste alinea, weergegeven stellingen niet met bewijsstukken gestaafd. Aan die stellingen komt dan ook niet de betekenis toe die de vreemdeling daaraan gehecht wil zien. Voorts blijkt uit de stukken niet dat de vreemdeling na zijn poging om via het Rode Kruis het contact met zijn familie in Algerije te herstellen, andere controleerbare inspanningen heeft verricht om aan concrete en verifieerbare gegevens te komen die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen.
Gelet op het voorgaande heeft de vreemdeling niet de onder 2.3. bedoelde medewerking verleend. Hij heeft evenmin bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat hij niet in staat kan worden geacht concrete en verifieerbare gegevens over zijn identiteit te verschaffen en zijn identiteit met bewijsstukken te staven.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat in dit geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt.
De enige grief faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel    w.g. Van Laar
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2013
551-714.