201112317/1/V2.
Datum uitspraak: 19 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 21 november 2011 in zaak nrs. 11/35741 en 11/35739 in het geding tussen:
Bij besluit van 5 november 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 november 2011 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan diens rechtsvoorgangers.
2. In grief 1 heeft de staatssecretaris betoogd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat nader onderzoek naar de door de vreemdeling in beroep overgelegde oproep voor de militaire dienst duidelijkheid zou kunnen bieden omtrent de door hem afgelegde tegenstrijdige verklaringen over het verkrijgen van een paspoort, omtrent de door hem afgelegde wisselende verklaringen over de leeftijd waarop hij de oproep voor de militaire dienst heeft ontvangen, en omtrent de door hem afgelegde vage verklaringen over de datum en plaats van het medisch onderzoek. Volgens de staatssecretaris heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat, indien zou blijken dat de overgelegde oproep echt is, dit mogelijk een ander licht werpt op een aantal verklaringen van de vreemdeling, nu dit niet afdoet aan de door de vreemdeling afgelegde tegenstrijdige verklaringen over diens paspoort. De voorzieningenrechter heeft er ten onrechte geen oog voor gehad dat de vreemdeling in beroep voormelde tegengeworpen verklaringen niet heeft bestreden, aldus de staatssecretaris.
2.1. In het in het besluit ingelaste voornemen heeft de staatssecretaris de vreemdeling tegengeworpen dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het verkrijgen en het verlengen van een paspoort en wisselende verklaringen over de leeftijd waarop hij de oproep voor de militaire dienst heeft ontvangen. Tevens heeft de staatssecretaris de vreemdeling diens vage verklaringen over de datum en plaats van het medisch onderzoek tegengeworpen. De vreemdeling heeft dit in beroep niet betwist, zodat de voorzieningenrechter van de juistheid daarvan heeft moeten uitgaan. Deze verklaringen betreffen een essentieel onderdeel van het asielrelaas zodat de in het besluit tegengeworpen vaagheid en tegenstrijdigheid van die verklaringen een deugdelijke motivering vormen van het standpunt van de staatssecretaris dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. Door te overwegen dat nader onderzoek naar de door de vreemdeling overgelegde oproep voor de militaire dienst duidelijkheid omtrent deze verklaringen zou kunnen bieden, heeft de voorzieningenrechter dit niet onderkend. De grief slaagt.
3. De staatssecretaris heeft in grief 2 aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de verklaringen van de vreemdeling over de Partiya Karkerên Kurdistan (hierna: de PKK) niet zien op essentiële onderdelen van het asielrelaas. Uit het nader gehoor blijkt dat de vreemdeling heeft verklaard niet alleen te vrezen voor de Turkse overheid wegens dienstplichtontduiking maar ook voor de PKK, aldus de staatssecretaris.
3.1. De vreemdeling heeft blijkens het nader gehoor aan zijn asielrelaas mede ten grondslag gelegd dat hij in verband met het vervullen van de militaire dienstplicht vreest door de PKK te worden gedood. De voorzieningenrechter heeft dan ook niet onderkend dat de vreemdeling zijn vrees voor vervolging niet slechts heeft gebaseerd op vrees voor de Turkse autoriteiten in verband met dienstweigering en heeft ten onrechte de gestelde vrees voor de PKK niet als essentieel onderdeel van het asielrelaas aangemerkt. De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu de voorzieningenrechter de overige door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden alle uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en de vreemdeling daartegen niet is opgekomen en evenmin nauwe verwevenheid bestaat tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het besluit van 5 november 2011 waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld, het beroep tegen dat besluit alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 21 november 2011 in zaak nr. 11/35739;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wolff
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2013