ECLI:NL:RVS:2013:BZ5215

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201212020/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, die op 19 december 2012 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had deze aanvraag eerder op 20 november 2012 afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij hij rekening moest houden met de overwegingen in de uitspraak. De staatssecretaris ging hiertegen in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat hij inhoudelijk moest ingaan op het beroep van de vreemdeling op artikel 3 van het EVRM, omdat de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling niet geloofwaardig waren. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte aannam dat voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep op artikel 3 van het EVRM vereist was dat het gehele asielrelaas geloofwaardig moest zijn. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij hij de uitspraak van de voorzieningenrechter en de relevante jurisprudentie in acht moest nemen. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond, maar wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

201212020/1/V2.
Datum uitspraak: 18 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 19 december 2012 in zaken nrs. 12/36571 en 12/36574 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2012 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 december 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij, nu hij zich niet met de gegeven motivering in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gestelde identiteit en nationaliteit van de vreemdeling ongeloofwaardig zijn, in het nieuw te nemen besluit alsnog het beroep van de vreemdeling op artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) inhoudelijk dient te beoordelen. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat de voorzieningenrechter het besluit van 20 november 2012 wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb heeft vernietigd, in welk oordeel hij zich kan vinden. Volgens de staatssecretaris heeft de voorzieningenrechter echter niet onderkend dat voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep op artikel 3 van het EVRM is vereist dat het gehele asielrelaas geloofwaardig moet zijn. Nu hij zich in het nieuw te nemen besluit opnieuw op het standpunt kan stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling, met inbegrip van diens verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, ongeloofwaardig is, kan niet op voorhand worden geoordeeld dat hij inhoudelijk dient in te gaan op het beroep van de vreemdeling op artikel 3 van het EVRM, aldus de staatssecretaris.
2. Hoewel de staatssecretaris er blijkens zijn grief ten onrechte van uitgaat dat voor inhoudelijke beoordeling van een beroep op artikel 3 van het EVRM is vereist dat het gehele asielrelaas geloofwaardig moet zijn geacht, is voor een dergelijke beoordeling wel vereist dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling niet ongeloofwaardig zijn. De asielmotieven hebben immers slechts betekenis tegen de achtergrond van de herkomst, identiteit en nationaliteit van een vreemdeling (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2012 in zaak nr. 201108319/1/V2). Nu de voorzieningenrechter het besluit van 20 november 2012 wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb heeft vernietigd, heeft deze, gelet op voormelde uitspraak van de Afdeling, daaraan ten onrechte zonder meer de conclusie verbonden dat de staatssecretaris in het nieuw te nemen besluit inhoudelijk dient in te gaan op het beroep van de vreemdeling op artikel 3 van het EVRM. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De staatssecretaris dient met inachtneming van de uitspraak van de voorzieningenrechter en van de uitspraak van de Afdeling een nieuw besluit te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep gegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Yildiz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2013
594.