ECLI:NL:RVS:2013:BZ5209

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201112826/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en hoger beroep

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister, welke plaatsvond op 6 september 2011. De vreemdeling, die de aanvraag had ingediend, was het niet eens met deze afwijzing en heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank 's-Gravenhage. Op 7 december 2011 verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep door de vreemdeling. De zaak werd vervolgens voorgelegd aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Tijdens de procedure heeft de vreemdeling nadere stukken ingediend, maar de Raad van State oordeelde dat stukken die dateren van vóór de uitspraak van de rechtbank niet in de beoordeling konden worden betrokken. Evenzo konden stukken die na de uitspraak waren ingediend, niet worden meegenomen, omdat de aangevallen uitspraak dwingend als object van hoger beroep was aangewezen volgens de Vreemdelingenwet 2000.

De Raad van State heeft de argumenten in het hogerberoepschrift beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet voldoende waren om de eerdere uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De aangevoerde punten waren niet van zodanige aard dat ze vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep als kennelijk ongegrond beschouwd.

De beslissing van de Raad van State was om de aangevallen uitspraak te bevestigen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 maart 2013, waarbij mr. G. van der Wiel de uitspraak heeft vastgesteld in tegenwoordigheid van mr. N. Walcott-Oliai.

Uitspraak

201112826/1/V4.
Datum uitspraak: 18 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 december 2011 in zaak nr. 11/29920 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 december 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Voor zover de door de vreemdeling ingebrachte nadere stukken van vóór de aangevallen uitspraak dateren, heeft hij geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom hij deze redelijkerwijs niet reeds in beroep had kunnen overleggen. Deze stukken kunnen derhalve niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken. De stukken die van ná de aangevallen uitspraak dateren en waarvan de inhoud ziet op de periode van ná de aangevallen uitspraak, kunnen evenmin daarbij worden betrokken, nu de aangevallen uitspraak ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) dwingend als object van hoger beroep is aangewezen.
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Walcott-Oliai, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Walcott-Oliai
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2013
555-751.