ECLI:NL:RVS:2013:BZ4977

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201300703/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening onderzoek inzake schadevergoeding na overschrijding redelijke termijn in asielprocedure

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 maart 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de minister van Immigratie en Asiel. De zaak betreft een heropening van het onderzoek naar schadevergoeding na een eerdere uitspraak van 22 januari 2013, waarin de rechtbank de intrekking van de verblijfsvergunning van de appellant had bevestigd. De appellant had in 2007 beroep ingesteld tegen deze intrekking, en de Afdeling constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de procedure was overschreden. De rechtbank had vier jaar en bijna twee maanden over de behandeling van het beroep gedaan, terwijl de Afdeling binnen de gebruikelijke termijn van twee jaar voor hoger beroep was gebleven. De minister van Veiligheid en Justitie was in de gelegenheid gesteld om te reageren op de heropening, maar heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Hierdoor werd de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de rechtbank toegeschreven. De Afdeling heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 2.000,00 aan de appellant als vergoeding voor immateriële schade, met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing werd genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 20 maart 2013.

Uitspraak

?201300703/1/A2.Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
Nadere uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) inzake vergoeding van de door een partij geleden schade (artikel 8:73, eerste en tweede lid, van de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Arnhem,
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 3 augustus 2012 in zaak nr. 07/23668 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Immigratie en Asiel.
Procesverloop
Bij uitspraak van 22 januari 2013, in zaak nr. 201109573/1, heeft de Afdeling de aangevallen uitspraak bevestigd en met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een uitspraak inzake schadevergoeding.
Bij brief van 24 januari 2013 is de minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een reactie in te dienen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 22 januari 2013 overwogen dat [appellant] bij brief van 6 juni 2007 beroep heeft ingesteld tegen de intrekking van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dat sindsdien ten tijde van deze uitspraak vijf jaar en ruim zeven maanden zijn verstreken en dat, nu in zaken zoals deze in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vier jaar redelijk is te achten, de redelijke termijn is overschreden.
2.    De behandeling van het beroep door de rechtbank heeft vier jaar en bijna twee maanden geduurd. De behandeling van het hoger beroep door de Afdeling is binnen de daarvoor in de jurisprudentie vastgestelde behandelingsduur van twee jaar gebleven.
3.    Omdat de minister geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid een reactie in te dienen, wordt het ervoor gehouden dat de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn geheel aan de rechtbank is toe te schrijven. Gelet hierop en op de in de jurisprudentie gebruikelijke schadevergoeding van € 500,00 per half jaar of een gedeelte daarvan, zal de Afdeling de minister met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.000,00 aan [appellant], als vergoeding voor door hem in de rechterlijke fase geleden immateriële schade.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie om aan [appellant] te betalen een vergoeding van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro).
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Hazenvoorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013
452.