ECLI:NL:RVS:2013:BZ4973

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201205146/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwangsom en niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2012. [Appellante] had het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar van 13 augustus 2010 en had aanspraak gemaakt op een dwangsom. Het college had op 15 maart 2011 medegedeeld dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard en dat er daarom geen dwangsom verschuldigd was. Na een uitspraak van de rechtbank, die het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 januari 2013 ter zitting behandeld. [Appellante] werd bijgestaan door J.R. Seedorf, terwijl het college vertegenwoordigd was door A. Dinc. De Afdeling overwoog dat ingevolge artikel 4:17, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen dwangsom verschuldigd is indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. De Afdeling bevestigde dat het college het bezwaar van [appellante] terecht kennelijk niet-ontvankelijk had verklaard.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de overige door [appellante] aangevoerde gronden niet tot een andere conclusie leidden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 20 maart 2013.

Uitspraak

?201205146/1/A2.Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2012 in zaak nr. 11/2711 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij brief van 21 januari 2011 heeft [appellante] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar van 13 augustus 2010 en aanspraak gemaakt op een dwangsom.
Bij besluit van 15 maart 2011 heeft het college aan [appellante] medegedeeld dat haar bezwaar bij besluit van 11 maart 2011 kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard en dat het daarom geen dwangsom is verschuldigd.
Bij besluit van 27 mei 2011 heeft het college op het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar beslist.
Bij uitspraak van 26 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2013, waar [appellante], bijgestaan door J.R. Seedorf, en het college, vertegenwoordigd door A. Dinc, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is geen dwangsom verschuldigd indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
Ingevolge artikel 7:14 is titel 4.1 niet van toepassing op besluiten op grond van deze afdeling, met uitzondering van paragraaf 4.1.3.2, waarin artikel 4:17 is opgenomen.
2.    Bij uitspraak van heden heeft de Afdeling in zaak nr. 201206607/1/A2 de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2011 in zaken nrs. 11/720 en 11/1002 in het geding tussen [appellante] en het college bevestigd. Daarmee is in rechte komen vast te staan dat het college het door [appellante] gemaakte bezwaar bij besluit van 11 maart 2011 terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet op het bepaalde in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, in verbinding gelezen met artikel 7:14 van de Awb is het college dan ook geen dwangsom verschuldigd. Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het college een dwangsom is verschuldigd, faalt. De overige door [appellante] aangevoerde gronden leiden niet tot een andere conclusie.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Slump    w.g. Wielandvoorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013
47-705.