ECLI:NL:RVS:2013:BZ4972

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201112450/1/T1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan 'Buitengebied' en de noodzaak van een bedrijfswoning voor een autoherstelbedrijf

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 20 maart 2013, wordt het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Montferland besproken. Het plan, vastgesteld op 29 september 2011, voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente. Appellant, eigenaar van een autoherstelbedrijf op het perceel [locatie 1] te Didam, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de raad, omdat het plan geen mogelijkheid biedt voor de bouw van een bedrijfswoning op zijn perceel. Appellant stelt dat de aanwezigheid van een bedrijfswoning noodzakelijk is voor toezicht op zijn bedrijf en de aanvoer van schadeauto's tijdens de nacht. De raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om een bedrijfswoning toe te staan, omdat het beleid gericht is op het beperken van nieuwe (bedrijfs)woningen in het buitengebied.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan het noordwestelijke gedeelte van het perceel geen bedrijfsbestemming is toegekend. De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen 20 weken het besluit te herstellen door toereikend te motiveren waarom de bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan dit perceel, of om het besluit te wijzigen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij bestemmingsplannen en de noodzaak om belangen van ondernemers in het buitengebied in overweging te nemen.

Uitspraak

201112450/1/T1/R2.
Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
[appellant], wonend te Didam, gemeente Montferland,
en
de raad van de gemeente Montferland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2011, nr. 22, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant], [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbenden C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende) beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.E. Nauta, advocaat te Enschede, en de raad, vertegenwoordigd door P.Th.M. Overbeek en ing. L. Bosch, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de behandeling van de beroepen van [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbenden C] afgesplitst en voortgezet onder zaak nr. 201112450/4/R2.
Overwegingen
Bestuurlijke lus
1.    Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Het plan
2.    Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor nagenoeg het gehele buitengebied van de gemeente Montferland.
Het beroep
3.    Het beroep van [appellant] heeft betrekking op het plan voor zover het betreft het perceel [locatie 1] te Didam.
[appellant] betoogt dat het plan ter plaatse van dit perceel, waar hij een autoherstelbedrijf exploiteert, ten onrechte niet voorziet in de bouw van een bedrijfswoning. Hij stelt dat indien zijn bedrijf in het voorgaande bestemmingsplan reeds als zodanig was bestemd, destijds zou zijn voorzien in de bouw van een bedrijfswoning. [appellant] acht de aanwezigheid van een bedrijfswoning noodzakelijk in verband met het kunnen uitoefenen van toezicht op zijn bedrijf en vanwege de mogelijke aanvoer van schadeauto’s ’s nachts.
[appellant] betoogt voorts dat aan het noordwestelijke gedeelte van het perceel ten onrechte geen bedrijfsbestemming is toegekend. Hij voert daartoe aan dat deze gronden sinds 2001 in gebruik zijn bij zijn bedrijf voor het stallen van auto’s. [appellant] wijst er verder op dat hij ter plaatse van een deel van de gronden aan de noordwestzijde van het perceel, aangrenzend aan de huidige bedrijfsbebouwing, een overdekte autostalling van ongeveer 60 m² wenst te realiseren. [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte stelt dat ten gevolge van het toekennen van de bestemming "Bedrijf" aan dit perceelsgedeelte de afstand van zijn bedrijf tot de woning op het perceel [locatie 2] te klein wordt. In dit kader wijst hij erop dat dezelfde bedrijfsbebouwing wel op het noordoostelijke gedeelte van het perceel op een kleinere afstand van de woning kan worden gerealiseerd.
3.1.    Volgens de raad bestaat geen aanleiding om op het perceel [locatie 1] de bouw van een bedrijfswoning mogelijk te maken. De situering van het vlak met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van dit perceel is afgestemd op de feitelijke situatie, aldus de raad. De raad acht opname van het noordwestelijke gedeelte van het perceel in dit vlak niet wenselijk in verband met de woning op het perceel [locatie 2]. De raad wijst er in dit kader op dat de afstand van het vlak met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het perceel [locatie 1] tot de woning [locatie 2] ongeveer twintig meter bedraagt, dat voor autoherstelbedrijven met een spuitinrichting in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een richtafstand van 50 meter wordt aanbevolen en dat de afstand tot de woning door het toekennen van de bestemming "Bedrijf" aan het noordwestelijke gedeelte van het perceel zou worden verkleind.
3.2.    Blijkens de verbeelding is aan het noordwestelijke gedeelte van het perceel [locatie 1] de bestemming "Agrarisch" toegekend. Aan het overige deel van dit perceel is de bestemming "Bedrijf" en de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - bestaand bedrijf" en "bedrijfswoning uitgesloten" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 2 "Staat van bedrijfsactiviteiten" van deze regels, met dien verstande dat bedrijven ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bestaand bedrijf", tevens bestemd zijn voor de functie die onder "nadere bestemming" in de onderstaande tabel is opgenomen. In deze tabel is ter plaatse van het adres [locatie 1] te Didam, als nadere bestemming opgenomen "autoschade en spuiterij", met een bestaande oppervlakte aan gebouwen van 400 m² en een maximale oppervlakte van 460 m².
Ingevolge artikel 6, lid 6.2, gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:
a. indien een bouwvlak is aangegeven dienen gebouwen binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
b. indien geen bouwvlak is aangegeven wordt het bestemmingsvlak gelijkgesteld met het bouwvlak;
c. ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan, met dien verstande dat:
1. ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning is toegestaan; […]
d. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, inclusief bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan de maximale toegestane oppervlakte zoals is weergegeven in de tabel van lid 6.1;
[…].
3.3.    In het voorgaande bestemmingsplan, "Buitengebied" uit 1997, had de raad aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Agrarisch gebied" toegekend. Bij haar uitspraak van 5 december 2000, nr. E01.98.0206 (aangehecht), heeft de Afdeling geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen onthouden aan deze bestemming, omdat geen aanleiding bestond om te veronderstellen dat het autoherstelbedrijf binnen de planperiode zou worden verplaatst.
In de Nota van zienswijzen die tot het raadsbesluit behoort, staat dat het bestemmingsvlak op het perceel [locatie 1] naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] wordt gewijzigd. Vermeld is dat de begrenzing wordt afgestemd op de feitelijke situatie, waardoor tevens de mogelijkheid bestaat om tot enige uitbreiding te komen. Het door [appellant] gewenste bouwvlak kan niet worden overgenomen aangezien daarmee de afstand tot de woning op het perceel [locatie 2] onaanvaardbaar wordt verkleind. Voorts is vermeld dat de bouw van een bedrijfswoning niet mogelijk wordt gemaakt, enerzijds omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd en het plan geen ruimte biedt voor nieuwe ontwikkelingen en anderzijds omdat zeer terughoudend wordt omgegaan met nieuwe (bedrijfs-)woningen en niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied. Het beleid is erop gericht dat bedrijfswoningen uitsluitend mogelijk worden gemaakt indien deze noodzakelijk zijn te achten voor de exploitatie van een bedrijf. Bij een autobedrijf bestaat er geen noodzaak om bij het bedrijf te wonen, aldus de raad.
3.4.    Het autoherstelbedrijf op het perceel [locatie 1] was in het voorgaande bestemmingsplan niet als zodanig bestemd. Ter plaatse van dit perceel staat geen bedrijfswoning. Uit de Nota van Zienswijzen volgt dat de raad met het plan heeft beoogd de bestaande situatie vast te leggen en dat hij het beleid voert nieuwe bedrijfswoningen in het buitengebied uitsluitend mogelijk te maken indien deze noodzakelijk zijn voor de exploitatie van een bedrijf. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een bedrijfswoning in het geval van dit autoherstelbedrijf niet noodzakelijk is. De raad heeft hierbij in aanmerking kunnen nemen dat er andere mogelijkheden bestaan om te voorzien in het noodzakelijk geachte toezicht op het bedrijf. Niet aannemelijk is voorts dat geen voorziening kan worden getroffen bij de mogelijke aanvoer van auto’s tijdens de nacht. Het alsnog voorzien in een nieuwe bedrijfswoning op het desbetreffende perceel zou derhalve in strijd zijn met het door de raad gevoerde beleid. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad in dit geval niet in redelijkheid aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om op het perceel [locatie 1] geen bedrijfswoning toe te staan. Het betoog faalt.
3.5.    De raad heeft aan het noordwestelijke gedeelte van het perceel [locatie 1] geen bedrijfsbestemming toegekend omdat deze gronden volgens hem voorafgaand aan de vaststelling van het plan niet als zodanig in gebruik waren. Dit standpunt wordt door [appellant] bestreden. De raad acht het toekennen van een bedrijfsbestemming aan de gronden bovendien vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet wenselijk, nu hierdoor de afstand van het vlak met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het perceel [locatie 1] tot de woning op het perceel [locatie 2] zou worden verkleind. Juist op een deel van de desbetreffende gronden wenst [appellant], aansluitend aan de aanwezige bedrijfsbebouwing, een overdekte stalling voor auto’s te bouwen. [appellant] acht alleen deze locatie geschikt hiervoor, omdat de gespoten auto’s dan niet naar buiten hoeven, zodat ze niet worden blootgesteld aan stof.
De raad heeft aan het overige deel van het perceel [locatie 1] wel een bedrijfsbestemming toegekend, zodat deze gronden mogen worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. In de verbeelding is ter plaatse niet de aanduiding "bouwvlak" opgenomen. Ingevolge artikel 6, lid 6.2, onder a en b, van de planregels, wordt het bestemmingsvlak derhalve gelijkgesteld met het bouwvlak, zodat binnen het hele vlak met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het perceel [locatie 1] bedrijfsbebouwing kan worden gerealiseerd. Blijkens de verbeelding bedraagt de kortste afstand tussen het vlak met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van dit perceel en de woning [locatie 2] ongeveer 19 meter. Dit betreft de afstand tussen het noordoostelijke gedeelte van het perceel en de woning. De afstand tussen het perceelsgedeelte met de bestemming "Agrarisch" waar [appellant] de overdekte autostalling wenst te bouwen en de woning bedraagt ongeveer 30 meter. Na realisatie van de autostalling zou deze afstand nog minimaal ongeveer 25 meter bedragen. De Afdeling stelt derhalve vast dat [appellant] op grond van het plan op kortere afstand dan waar hij de overdekte autostalling wenst te bouwen, gronden in gebruik kan nemen voor bedrijfsdoeleinden en bedrijfsbebouwing kan realiseren, hetgeen de raad met het niet voor bedrijfsdoeleinden bestemmen van het noordwestelijke perceelsgedeelte ter plaatse heeft beoogd te voorkomen. Gelet hierop heeft de raad, mede gezien de gegeven belangen van [appellant], onvoldoende gemotiveerd waarom hij aan het noordwestelijke gedeelte van het perceel [locatie 1], in het bijzonder de gronden grenzend aan de huidige bedrijfsbebouwing, de bestemming "Agrarisch" en geen bedrijfsbestemming heeft toegekend. De enkele motivering dat deze gronden voorafgaand aan de vaststelling van het plan niet in gebruik waren voor bedrijfsdoeleinden is, wat hiervan ook zij, hiertoe niet toereikend.
3.6.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het noordwestelijke gedeelte van het perceel [locatie 1], is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bestuurlijke lus
4.    De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 3.5 alsnog toereikend te motiveren waarom aan het noordwestelijke gedeelte van het perceel [locatie 1], in het bijzonder de gronden grenzend aan de huidige bedrijfsbebouwing, de bestemming "Agrarisch" en geen bedrijfsbestemming is toegekend, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor dit perceelsgedeelte.
De raad behoeft in het laatste geval geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. De raad dient een nieuw besluit in dit geval wel op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Proceskosten
5.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Montferland op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 29 september 2011, nr. 22, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" te herstellen door alsnog toereikend te motiveren waarom aan het noordwestelijke gedeelte van het perceel [locatie 1], in het bijzonder de gronden grenzend aan de huidige bedrijfsbebouwing, de bestemming "Agrarisch" en geen bedrijfsbestemming is toegekend, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor dit perceelsgedeelte;
- de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Broekman
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013
579-694.