201205834/1/A3.
Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 april 2012 in zaak nr. 11/9283 in het geding tussen:
de burgemeester van Den Haag.
Bij besluit van 1 juni 2011 is een aanvraag van [appellant] om wijziging van de geboorteplaats in zijn rijbewijs afgewezen.
Bij besluit van 14 november 2011 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2013, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs en J. Taal, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs, PbEU 2006 L 403/18 (hierna: de richtlijn) stellen de lidstaten het nationale rijbewijs op volgens het in bijlage I weergegeven Europees model en overeenkomstig deze richtlijn.
Ingevolge bijlage I, punt 3, onder d, nummer 3, bij de richtlijn bevat bladzijde 1 van het rijbewijs de geboorteplaats van de houder.
Ingevolge artikel 7:13, eerste lid, aanhef, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is dit artikel van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld.
Ingevolge het zesde lid wordt het advies van de commissie schriftelijk uitgebracht en bevat het een verslag van het horen.
Ingevolge artikel 107, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) dient het rijbewijs te voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen inzake inrichting.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, wordt een rijbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels afgegeven door de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag als ingezetene was ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens of, in de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen, door de Dienst Wegverkeer.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling vaststelling modellen rijbewijzen en daarmee verband houdende formulieren (hierna: de Regeling) worden voor rijbewijzen en daarmee verband houdende formulieren de in de bijlagen bij deze regeling opgenomen modellen vastgesteld.
Volgens het in de bijlage opgenomen model 6G: "rijbewijs volgens model van de Europese gemeenschappen (afgegeven met ingang van 1 oktober 2006)" moet in het rijbewijs worden vermeld de geboorteplaats van degene aan wie het is afgegeven.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) raadpleegt de met de afgifte van rijbewijzen belaste autoriteit de in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: basisadministratie) ingeschreven persoonsgegevens van de aanvrager.
Ingevolge artikel 54 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) wordt omtrent de beslissing dat een opgenomen algemeen gegeven onjuist is, alsmede omtrent een onderzoek naar die onjuistheid of strijdigheid een aantekening geplaatst bij de desbetreffende gegevens.
2. [appellant], die is geboren op [datum en jaar], heeft bij brief van 5 mei 2011 verzocht om wijziging van de geboorteplaats in zijn rijbewijs van ’s-Gravenhage in Loosduinen. De aanvraag is in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 1 juni 2011 afgewezen, omdat de gemeente Loosduinen sinds 1923 niet meer bestaat, Loosduinen sindsdien deel uitmaakt van de gemeente Den Haag en de in de basisadministratie opgenomen gegevens van [appellant] de juiste zijn. De burgemeester heeft in het verweerschrift voor de rechtbank het standpunt ingenomen dat gegevens, waaronder de geboorteplaats, die in het rijbewijsregister en dus ook op het rijbewijs moeten worden opgenomen, worden gegenereerd uit de basisadministratie. Hij heeft daarbij vastgesteld dat in de basisadministratie ’s-Gravenhage als geboorteplaats van [appellant] is vermeld.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat het verslag van het horen slechts een beknopte weergave bevat van hetgeen tijdens de hoorzitting is besproken in dit geval niet kan leiden tot het oordeel dat artikel 7:13 van de Awb is geschonden. De rechtbank heeft hiermee miskend dat ten onrechte niet in het verslag is opgenomen dat de burgemeester tijdens de hoorzitting heeft toegegeven zijn standpunt, dat op zijn geboorteakte ten onrechte ‘Loosduinen’ als geboorteplaats is vermeld, niet te kunnen motiveren, aldus [appellant].
3.1. Dit betoog faalt. Het verslag heeft vooral als functie in dit geval de burgemeester informatie te verschaffen over hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht. De hierboven bedoelde mededeling van de burgemeester tijdens de hoorzitting betreft het bij de commissie gevoerde verweer en niet het advies zelf dat de burgemeester aan het besluit van 14 november 2011 ten grondslag heeft gelegd. Dat in het verslag van de hoorzitting, dat slechts een zakelijke weergave van het aldaar verhandelde is, voor de behandeling van het bezwaar essentiële vragen en opmerkingen zijn weggelaten, is niet gebleken. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de door [appellant] ingediende pleitnota voor de hoorzitting zich in het dossier bevindt en dat daarin de door hem ingebrachte argumenten zijn vermeld.
4. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat zijn stelling dat de burgemeester niet gebonden is aan gegevens zoals opgenomen in de basisadministratie geen doel treft.
Hij voert hiertoe aan dat uit artikel 33 van het Reglement niet volgt dat op het rijbewijs in de basisadministratie opgenomen gegevens moeten worden vermeld. Uit de plaatsing van dat artikel in hoofdstuk 2, paragraaf 2 "Bij de aanvraag vereiste gegevens" van het Reglement en uit het eerste lid van dat artikel vloeit volgens [appellant] slechts de verplichting voort tot aanlevering en controle van gegevens in de basisadministratie. De Regeling schrijft voor welke gegevens op een rijbewijs worden vermeld. De omstandigheid dat een rijbewijs ingevolge de artikelen 29 en 31 van het Reglement ook kan worden afgegeven aan ingezetenen die niet in de basisadministratie staan geregistreerd, vormt een aanwijzing dat de koppeling tussen de op het rijbewijs aan te brengen persoonsgegevens en de basisadministratie niet dwingend is voorgeschreven, aldus [appellant].
Hij voert daarnaast aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft getoetst aan de richtlijn. Volgens hem is aannemelijk dat de regelgever van de Europese Unie het feitelijk begrip ‘plaats’ en niet het juridische begrip ‘gemeente’ heeft bedoeld, zodat hij de vermelding in zijn rijbewijs van de in de basisadministratie geregistreerde geboorteplaats in strijd acht met de Richtlijn.
4.1. Ingevolge artikel 107, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Regeling en de Bijlage behorende bij de Regeling, in het bijzonder model 6G, moet de geboorteplaats van de aanvrager op een rijbewijs worden vermeld. Op het rijbewijs van [appellant] staat ’s-Gravenhage als geboorteplaats vermeld, welk gegeven is ontleend aan de basisadministratie. Gelet op artikel 33, tweede lid, van het Reglement, gelezen in samenhang met artikel 116, eerste lid, van de Wvw 1994 raadpleegt de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag als ingezetene was ingeschreven in de basisadministratie de daarin ingeschreven persoonsgegevens van de aanvrager.
Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet GBA wordt met het begrip basisadministratie tot uitdrukking gebracht dat de gemeentelijke administratie van bevolkingsgegevens de bron en de grondslag vormt van de algemene informatie over personen voor overheid en semi-overheid. De organen binnen de publiekrechtelijke sector dienen de voor hen relevante algemene persoonsgegevens in beginsel te ontlenen aan de basisadministratie. Een doelmatige registratie van algemene persoonsgegevens bij de overheid en semi-overheid is gediend met het gebruik van de gegevens uit de basisadministratie, omdat dit gebruik tot gevolg heeft dat binnen de overheid en semi-overheid over dezelfde feiten met betrekking tot de burgers dezelfde, betrouwbare, gegevens worden benut (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 3 en 6).
Gelet op het vorenstaande kan het standpunt van de burgemeester dat persoonsgegevens, zoals de geboorteplaats, op door overheidsorganen af te geven documenten, zoals rijbewijzen, worden ontleend aan de basisadministratie in beginsel voor juist worden gehouden.
De burgemeester mag uitgaan van de inschrijving in de basisadministratie, zolang daarop geen aantekening van onjuistheid is geplaatst. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012 in zaak nr.
20111286. Voor het verkrijgen van zodanige aantekening in de basisadministratie dient [appellant] zich tot het college van burgemeester en wethouders als beheerder van de basisadministratie te wenden. [appellant] heeft dit bij de hierboven in rechtsoverweging 3 genoemde brief van 5 mei 2011 gedaan, maar dit heeft nog niet geresulteerd in een voor hem positief besluit.
Dat ook rijbewijzen kunnen worden afgegeven aan personen die niet in de basisadministratie staan geregistreerd, maakt het vorenstaande niet anders. In die gevallen worden rijbewijzen afgegeven door de Dienst Wegverkeer en worden persoonsgegevens aan de ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Reglement bij de aanvraag over te leggen identiteitsbewijzen van de betrokken personen ontleend.
De rechtbank heeft terecht geen grond gezien om over de uitleg van het begrip ‘geboorteplaats’ prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen. De in de hierboven weergegeven nationale regelgeving neergelegde verplichting dat in het rijbewijs de geboorteplaats van degene aan wie het rijbewijs is afgegeven, wordt vermeld, is in overeenstemming met bijlage I, punt 3, onder d, nummer 3, bij de richtlijn, waarin is bepaald dat bladzijde 1 van het rijbewijs de geboorteplaats van de houder bevat. Uit de tekst noch uit de daaraan voorafgaande preambule van de richtlijn blijkt op welke wijze het begrip ‘geboorteplaats’ dient te worden gedefinieerd. Hiermee laat de richtlijn de lidstaten de ruimte dit begrip nader in te vullen. Gelet hierop acht de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de richtlijn de burgemeester belet bij de uitleg van het begrip ‘geboorteplaats’ het juridische begrip ‘gemeente’ te hanteren en daarbij uit te gaan van de in de basisadministratie geregistreerde geboorteplaats.
De rechtbank heeft [appellant] derhalve terecht niet gevolgd in zijn standpunt dat de burgemeester ten onrechte is uitgegaan van de gegevens zoals opgenomen in de basisadministratie. Het betoog faalt.
5. Gelet op het vorenstaande bestaat in hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester op goede gronden heeft besloten om niet over te gaan tot hernieuwde afgifte van een rijbewijs met een gewijzigde geboorteplaats.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013