ECLI:NL:RVS:2013:BZ4946

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201203375/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst en recht op voorschotten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De Belastingdienst had op 23 september 2010 de aan [wederpartij] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 herzien en op nihil gesteld. Dit besluit werd door de rechtbank op 16 februari 2012 vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat [wederpartij] kosten voor kinderopvang had gemaakt, wat de Belastingdienst niet had betwist. De Belastingdienst ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 8 maart 2013 werd de zaak behandeld. De Belastingdienst stelde dat [wederpartij] geen recht had op de voorschotten, omdat hij in de betreffende jaren geen kosten voor kinderopvang had gemaakt. De rechtbank had echter overwogen dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag aan [gastouderbureau A] had uitbetaald, wat impliceert dat er wel degelijk kosten waren gemaakt. De Belastingdienst voerde aan dat [wederpartij] geen bewijs had geleverd van gemaakte kosten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat [wederpartij] moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. De Belastingdienst had zich terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] geen recht had op de voorschotten, omdat hij geen bewijs had geleverd van gemaakte kosten. Het hoger beroep van de Belastingdienst werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van [wederpartij] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201203375/1/A2.Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 februari 2012 in zaken nrs. 11/1053 en 11/2368 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluiten van 23 september 2010 heeft de Belastingdienst de aan [wederpartij] over 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 5 april 2011 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 februari 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 5 april 2011 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. M. van Hoorne, werkzaam bij Arag Rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.    Aan het besluit van 5 april 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [wederpartij] geen recht heeft op de aan hem toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009, omdat bij hem in die jaren geen kosten voor kinderopvang zijn opgekomen. De Belastingdienst stelt dat [wederpartij] volgens een op 1 maart 2008 gesloten overeenkomst met [gastouderbureau A] geen bijdrage hoeft te betalen. Voorts stelt de Belastingdienst dat er van mag worden uitgegaan dat [wederpartij] gedurende geheel 2009 gebruik heeft gemaakt van de diensten van [gastouderbureau A], nu hij geen wijziging van gastouderbureau heeft doorgegeven.
De rechtbank heeft het besluit van 5 april 2011 wegens een motiveringsgebrek vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat er van moet worden uitgegaan dat [wederpartij] kosten voor kinderopvang heeft gemaakt omdat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag aan [gastouderbureau A] heeft uitbetaald en niet heeft bestreden dat het gastouderbureau de kosten van de gastouder ten behoeve van [wederpartij] heeft voldaan door rechtstreekse betaling aan de gastouder. Verder overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat het standpunt van de Belastingdienst, dat geen sprake was van wijziging van gastouderbureau, onjuist is.
3.    De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] geen recht heeft op de aan hem toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag 2008 en 2009 omdat bij hem in die jaren geen kosten voor kinderopvang zijn opgekomen. De Belastingdienst wijst daartoe op een overzicht ‘Kinderopvangsubsidie’ van [gastouderbureau A].
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraken van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201102962/1/H2 en van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2; www.raadvanstate.nl) volgt uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
De rechtbank heeft overwogen dat er van moet worden uitgegaan dat [wederpartij] kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, omdat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag aan [gastouderbureau A] heeft uitbetaald en het gastouderbureau de kosten van de gastouder ten behoeve van [wederpartij] heeft voldaan door rechtstreekse betaling aan de gastouder. De rechtbank heeft evenwel niet onderkend dat dit onverlet laat, dat [wederpartij] moet kunnen aantonen dat bij hem kosten voor kinderopvang zijn opgekomen en wat de hoogte van deze kosten is.
3.2.    Volgens een overzicht ‘Kinderopvangsubsidie’ van [gastouderbureau A] heeft het gastouderbureau van het door de Belastingdienst uitbetaalde bedrag aan kinderopvangtoeslag een bedrag van € 100 aan bemiddelingskosten ingehouden en het restant uitbetaald aan de gastouder. [wederpartij] heeft ter zitting bevestigd dat, afgezien van deze geldstromen, bij hem geen kosten voor kinderopvang zijn opgekomen. De rechtbank heeft niet onderkend dat de Belastingdienst zich in het besluit van 5 april 2011 derhalve terecht op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] geen recht heeft op de aan hem toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag voor 2008 en 2009.
Voor zover [wederpartij] ter zitting heeft gesteld dat bij hem vanaf 1 juni 2009 kosten zijn opgekomen voor kinderopvang via [gastouderbureau B], wordt het volgende overwogen. De Belastingdienst heeft zich in het besluit van 5 april 2011 op het standpunt gesteld dat er van mag worden uitgegaan dat [wederpartij] gedurende geheel 2009 gebruik heeft gemaakt van de diensten van [gastouderbureau A], nu hij geen wijziging van gastouderbureau heeft doorgegeven. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat dit standpunt van de Belastingdienst onjuist is. Nu [wederpartij] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, moet in deze procedure van de juistheid van deze overweging worden uitgegaan.
Het betoog slaagt.
4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] ingestelde beroep tegen het besluit van 5 april 2011 van de Belastingdienst alsnog ongegrond verklaren.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 februari 2012 in zaak nr. 11/2368;
III.    verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann    w.g. Larsson-van Reijsenlid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013
344.