201206992/1/A1.
Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Exploitatie Maatschappij Zoma, gevestigd te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 juni 2012 in zaak nr. 12/672 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 11 april 2011 heeft het college aan Zoma omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een eengezinswoning op het perceel Trompstraat, ongenummerd, naast nummer 59 te Den Haag (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 december 2011 heeft het college het besluit herroepen en alsnog omgevingsvergunning geweigerd.
Bij uitspraak van 6 juni 2012 heeft de rechtbank het door Zoma daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Zoma hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2013, waar Zoma, vertegenwoordigd door J. Boekstal, bijgestaan door mr. A.J. [belanghebbende], advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.W. van Amerongen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. K. Heede, gehoord.
1. Het bouwplan is in strijd met het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan "Zeeheldenkwartier".
2. Zoma betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het nieuwe bestemmingsplan "Zeeheldenkwartier 2010", op grond waarvan het bouwplan is toegestaan, ten onrechte niet bij zijn belangenafweging om de omgevingsvergunning alsnog te weigeren heeft betrokken.
2.1. Op 8 september 2011 heeft de raad van de gemeente Den Haag het bestemmingsplan "Zeeheldenkwartier 2010" vastgesteld, op grond waarvan het bouwplan is toegestaan. Het deel van het bestemmingsplan waarin het perceel is gelegen is bij uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 25 april 2012, in zaak nr. 201111814/3/R4 en 201111814/4/R4 in werking getreden en inmiddels in rechte onaantastbaar. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 12 december 2011 de omgevingsvergunning alsnog geweigerd en zich op het standpunt gesteld dat er een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter bestaat die aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. Het is in dat besluit echter niet ingegaan op de vraag hoe deze weigering zich verhoudt tot het standpunt dat de raad bij de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan heeft ingenomen en waarbij de toelaatbaarheid van het bouwplan en de belangen van [belanghebbende] expliciet aan de orde zijn geweest. Nu elke motivering op dat punt ontbreekt is het genomen in strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen beginsel dat een besluit deugdelijk dient te worden gemotiveerd. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
3. Gelet op hetgeen onder 4 wordt overwogen bestaat geen aanleiding om de hoger beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat, te bespreken.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 12 december 2011 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Nu er geen gronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn om de omgevingsvergunning te weigeren zal de Afdeling op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 juni 2012 in zaak nr. 12/672;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 12 december 2011, kenmerk B.2.11.0797.002;
V. verklaart het bezwaar van [belanghebbende] tegen het besluit van 11 april 2011 ongegrond;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Exploitatie Maatschappij Zoma in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Exploitatie Maatschappij Zoma het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013